RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/806
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX], eiser en [YYY], eiseres
wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom,
Het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard, verweerder,
gemachtigde: M. van Munster en J. Schoemaker, werkzaam bij de Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 12 januari 2006 afwijzend beslist op de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor legeskosten op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Tegen dit besluit hebben eisers bij faxbericht van 21 februari 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij faxbericht van 8 juni 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 17 januari 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is verschenen [tolk], tolk Farsi.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Ingevolge het derde lid van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
2.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor legeskosten dient te worden afgewezen. Verweerder heeft hiertoe - samengevat - overwogen dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden om gelijk te worden gesteld met een Nederlander, als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Eisers kunnen derhalve niet in aanmerking komen voor bijstand. Gelet hierop kan aan eisers evenmin bijstand worden verstrekt om dringende redenen, op grond van artikel 16, tweede lid, van de WWB. Verweerder overweegt in dit verband dat in artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat paragraaf 2.2 van de WWB onverminderd van toepassing is. Paragraaf 2.2 behelst de artikelen 11 tot en met 16 van de WWB. Aan de belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht komt verweerder niet toe nu uit de WWB voortvloeit dat geen recht op bijstand bestaat.
2.3. Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen en hebben daartoe onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 24 januari 2006, kenmerk 05/3621 en 05/3622 (JB 2006, 66), aangevoerd dat zij, ondanks dat zij niet tot de kring van rechthebbenden voor de WWB behoren, in een zodanig bijzondere situatie verkeren dat zij aanspraak kunnen maken op bijzondere bijstand wegens dringende redenen. Eisers stellen daartoe dat volgens voornoemde uitspraak onder omstandigheden recht op bijstand kan bestaan vanwege zeer dringende redenen voor vreemdelingen die de zorg hebben voor minderjarige kinderen, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier hebben ingediend en die dientengevolge rechtmatig in Nederland verblijven. Eisers hebben de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) verzocht hen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Verder zijn eisers voornemens een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'medische behandeling' in te dienen. In afwachting van de beslissing op die aanvraag hebben zij rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in de uitspraak van 24 januari 2006.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers niet tot de kring van rechthebbenden voor de WWB behoren. Eisers kunnen niet worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 11, tweede lid of derde lid, van de WWB.
De rechtbank begrijpt het standpunt van eisers aldus dat zij verweerder verzoeken om in het licht van de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2006 een uitzondering te maken en hen bijzondere bijstand voor legeskosten te verstrekken naar de ratio van artikel 16, tweede lid, van de WWB. Eisers hebben zich ter zitting in het licht van die uitspraak tevens beroepen op het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IRVK). Verweerder heeft ter zitting het standpunt gehandhaafd dat de WWB noch de jurisprudentie van de CRvB ruimte bieden voor het toekennen van bijzondere bijstand aan eisers.
In zijn uitspraak van 24 januari 2006 heeft de CRvB met het oog op de aanvaardbaarheid van toepassing van artikel 16, tweede lid, van de WWB op kinderen een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de kinderen (en hun ouders) rechtmatig in Nederland verblijven doch niet tot Nederland zijn toegelaten, en gevallen waarin de kinderen (en hun ouders), zoals eisers, niet rechtmatig in de zin van de Vw 2000 hier te lande verblijven. De CRvB heeft de toepassing van artikel 16, tweede lid, van de WWB op deze laatste categorie van kinderen, ook tegen de achtergrond van het IVRK, in beginsel een evenredig middel geacht ter verwezenlijking van de doelstelling van de koppelingswetgeving.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de aanvraag om bijzondere bijstand van eisers. Rechtmatig verblijf kan slechts worden ontleend aan artikel 8 van de Vw 2000. Niet is gebleken dat eisers kunnen worden geschaard onder één van de in dit artikel genoemde categorieën van vreemdelingen die rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 levert geen rechtmatig verblijf op in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Voorts kan de omstandigheid dat eiser, zoals ter zitting naar voren is gebracht, inmiddels een aanvraag heeft gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling', waarvoor overigens de legeskosten zijn voorgeschoten door Vluchtelingenwerk, niet tot de conclusie leiden dat eiser reeds ten tijde in geding rechtmatig verblijf had in de zin van artikel 8 van de Vw 2000, nu deze aanvraag dateert van 11 januari 2007.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien eisers in het licht van de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2006 en naar de ratio van artikel 16, tweede lid, van de WWB alsnog bijzondere bijstand te verstrekken. Niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden, dat verweerder er in redelijkheid niet van had kunnen afzien om in het geval van eisers een uitzondering te maken en hen alsnog bijzondere bijstand voor legeskosten te verlenen. In de ter zitting door eisers aangevoerde omstandigheden, namelijk dat zij ingezetenen zijn van de gemeente [woonplaats], dat zij minderjarige kinderen hebben, alsmede de stelling van eisers dat zij in een impasse verkeren, omdat hun aanvragen - en daarmee het uitzicht op rechtmatig verblijf - eerst in behandeling kunnen worden genomen nadat de legeskosten zijn voldaan, heeft verweerder niet als zodanige bijzondere omstandigheden hoeven aanmerken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand af te wijzen.
2.5. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en M.G. den Ambtman, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.