zaaknummer / rolnummer: 69433 / KG ZA 07-70
Vonnis in kort geding van 3 mei 2007
de vereniging
OVERKOEPELEND OVERLEG CLIËNTENRADEN,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
procureur mr. V.J. Groot,
de stichting
STICHTING DE GROTE RIVIEREN,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
procureur mr. J.B. Evenboer.
Partijen zullen hierna het OOC respectievelijk DGR genoemd worden.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van OOC;
- de pleitnota van DGR;
- de overgelegde producties.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 DGR is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Binnen DGR functioneren circuit- en locatieraden als vertegenwoordigers van de cliënten van DGR. DGR heeft in het kader van de Wet Medenzeggenschap Cliënten Zorginstellingen, hierna te noemen WMCZ, op 22 september 2005 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het OOC, de centrale cliëntenraad. DGR stelt faciliteiten en financiële middelen aan het OOC beschikbaar voor de uitoefening van zijn werkzaamheden. Zoals is bepaald in de samenwerkingsovereenkomst werkt het OOC met een executief voorzitter, die een arbeidsovereenkomst heeft met DGR.
2.2 Op 16 november 2006 heeft de voorzitter van het OOC, [voorzitter OOC], bekend dat hij geld dat hij van DGR ter beschikking had ten behoeve van de locatie- en circuitraden, heeft benut om aan individuele cliënten of cliëntenraadsleden te geven. De penningmeester van het OOC, heeft bij brief van 21 november 2006 aan de Raad van Bestuur van DGR laten weten dat [voorzitter OOC] zijn ontslag als voorzitter van het OOC heeft aangeboden maar dat het OOC heeft besloten hem aan te houden in zijn functie van voorzitter.
2.3 In december 2006 zijn het OOC en DGR overeengekomen een vertrouwenscommissie in het leven te roepen om de verschillende communicatieproblemen tussen het OOC en DGR op te lossen. Deze commissie zou bestaan uit een door het OOC en de Raad van Bestuur aan te wijzen vertegenwoordiger, die samen een voorzitter zouden benoemen. Het commissielid vanuit het OOC is teruggetreden, zodat uiteindelijk geen advies is uitgebracht.
2.4 Begin 2007 heeft er tussen het OOC en DGR uitvoerige correspondentie plaatsgevonden, op grond waarvan de verhouding tussen partijen verder verstoord is geraakt. Partijen hebben verder overleg vervolgens opgeschort.
2.5 Bij brief van 16 maart 2007 heeft DGR te kennen gegeven het OOC niet langer als representatief te beschouwen. Tevens heeft DGR aangegeven zich niet langer gebonden te achten aan de overeenkomst van 22 september 2005.
2.6 Op 22 maart 2007 is aan de leden van het OOC de toegang tot de locaties van DGR ontzegd. Op 23 maart 2007 heeft DGR aangifte gedaan tegen [voorzitter OOC] wegens het onjuist aanwenden van geldmiddelen bestemd voor de locatie- en circuitraden.
De arbeidsovereenkomst met [voorzitter OOC] is per 1 april 2006 geëindigd.
3.1 het OOC vordert - samengevat - dat DGR wordt veroordeeld tot:
- nakoming van de samenwerkingsovereenkomst tot 1 oktober 2007 en in het bijzonder:
- het openen en beschikbaar te houden van de werk- en vergaderruimte van het OOC en alle daarbij behorende faciliteiten;
- overleg met het OOC;
- het instellen van een Geschillencommissie Samenwerkingsovereenkomst;
- hervatting van de gebruikelijke betaling van vacatiegelden;
- betaling van een voorschot aan de adviseurs van het OOC.
Het OOC voert hiervoor aan dat DGR de samenwerkingsovereenkomt ten onrechte eenzijdig heeft opgezegd.
3.2 DGR heeft ten eerste aangevoerd dat het OOC niet kan worden ontvangen in haar vorderingen. Voorts betwist DGR dat sprake is van spoedeisendheid en stelt zij dat het geschil zich niet leent voor behandeling in kort geding. Tot slot betwist DGR de respectieve vorderingen inhoudelijk.
4. De beoordeling
4.1 Op grond van artikel 2 lid 3 van de WMCZ dient een cliëntenraad zodanig te zijn ingericht dat deze redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de cliënten (sub a) en redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen (sub b). Het systeem van deze wet sluit in dat, als een cliëntenraad niet langer voldoet aan beide criteria, de zorginstelling eenzijdig deze cliëntenraad kan opheffen. DGR heeft dit laatste gedaan door in haar brief van 16 maart 2007 de cliëntenraad niet langer als representatief te beschouwen.
De eerste vraag die dan ook dient te worden beantwoord is of het OOC aan deze voorwaarden is blijven voldoen.
4.2 Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de leden van het OOC niet kunnen worden beschouwd als representatieve vertegenwoordigers van de cliënten van DGR. Waar DGR spreekt van een gebrek aan representativiteit bij het OOC, bedoelt zij blijkens haar verweer een gebrek in het functioneren als overlegorgaan.
4.3 Vast staat dat de voorzitter van het OOC gelden van DGR oneigenlijk heeft gebruikt. Doordat het OOC deze voorzitter niet van zijn functie heeft ontheven, heeft het OOC de situatie gecreëerd dat DGR in de samenwerking met het OOC geconfronteerd bleef met deze voorzitter, in wie zij redelijkerwijs geen vertrouwen meer hoefde te hebben. Het feit dat (de meerderheid van) de achterban van het OOC nog wel vertrouwen had in het functioneren van de voorzitter, maakt niet dat DGR alsnog in redelijkheid het vertrouwen in deze voorzitter moet hebben of herkrijgen.
4.4 Door toedoen van het OOC is er een situatie ontstaan waarin van DGR in redelijkheid niet kan worden gevergd nog langer samen te werken met het OOC. Het OOC kan door deze -aan het OOC zelf te wijten- situatie niet langer de gemeenschappelijke belangen van de cliënten van DGR behartigen en voldoet derhalve niet langer aan het vereiste van artikel 2 lid 3 sub b van de WMCZ. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat DGR in maart 2007 terecht is overgegaan tot opheffing van het OOC.
4.5 Nu het OOC naar voorshands oordeel in maart 2007 in liquidatie geacht moet worden te verkeren, kan het in zijn vorderingen jegens DGR niet worden ontvangen. Deze vorderingen gaan immers de reikwijdte van op afwikkeling gerichte handelingen te buiten.
4.6 Het OOC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DGR worden begroot op:
- vast recht € 251,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.067,00.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 verklaart het OOC niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2 veroordeelt het OOC in de proceskosten, aan de zijde van DGR tot op heden begroot op € 1.067,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2007.