RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/995004-04
Zittingsdatum : 10 april 2007
Uitspraak : 24 april 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 april 2001 tot en met 25 januari 2005 (telkens) te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen ten name van (respectievelijk) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over het eerste tot en met het vierde kwartaal 2001 en/of het tweede kwartaal
2002 en/of de maanden januari 2003 tot en met maart 2003 en/of juni 2003 tot en met oktober 2003 en/of december 2003 en/of januari 2004 tot en met december 2004, althans over een of meerdere kwarta(a)l(en) en/of maand(en) gelegen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk ((telkens) in strijd met de waarheid) op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Dordrecht ingeleverde aangiftebiljet(ten)/aangifte(n) loonbelasting en premie volksverzekeringen ten name van (respectievelijk) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over genoemd(e) kwarta(a)l(en) en/of maand(en) (telkens) een te laag bedrag aan brutoloon sociale verzekeringen en/of aan totaal loon en/of aan te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen en/of aan totaal te betalen, althans (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan belasting opgegeven, en/of doen opgeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 27 mei 2002 tot en met 14 februari 2005 (telkens) te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonbelasting en premie volksverzekering ten name van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over het eerste kwartaal 2002 en/of de maand(en) juli 2002 en/of november 2003, (telkens) niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te Dordrecht gestelde termijn heeft gedaan,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 21 maart 2003 (telkens) te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), te weten de, door de Belastingdienst als bezwaarschrift(en) aangemerkte, aangifte(n) loonbelasting ten name van [betrokkene 2] over de maand(en) augustus en/of september en/of oktober en/of november en/of december 2002, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware(n) die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat hij en/of zijn mededader(s) die aangifte(n) hebben/heeft ingeleverd, althans doen inleveren bij, of doen toekomen aan de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst te Dordrecht en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat in die/dat aangifte(n)/bezwaarschrift(en) (telkens) een te laag bedrag aan brutoloon sociale verzekeringen en/of aan totaal loon en/of aan te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen en/of aan totaal te betalen, althans (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan belasting was vermeld;
4.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 6 augustus 2003 tot en met 3 december 2003 (telkens) te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over de maand(en) maart en/of mei en/of juni en/of augustus en/of september en/of oktober 2003, (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk ((telkens) in strijd met de waarheid) op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Dordrecht ingeleverde aangiftebiljet(ten)/aangifte(n) omzetbelasting ten name van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over genoemde maand(en) (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te laag bedrag aan totaal te betalen belasting opgegeven en/of doen opgeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 februari 2002 tot en met 14 februari 2005 (telkens) te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over de maand(en) januari en/of februari en/of maart en/of april en/of mei en/of juli en/of december 2002, (telkens) niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te Dordrecht gestelde termijn heeft gedaan,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. Hiertoe is betoogd dat de verplichting tot het doen van juiste aangiften loon- en omzetbelasting uitsluitend op de ondernemer rust, wat de verdachte niet is, terwijl hij evenmin feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van enig strafbaar feit.
Als de rechtbank het goed begrijpt, betoogt de verdediging dat de officier van justitie de verdachte zonder enige kans op een veroordeling, als het ware tegen beter weten in, heeft vervolgd en dat een dergelijke handelwijze ontoelaatbaar is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het enkele feit dat de verdachte niet zelf de ondernemer is, impliceert niet dat hij niet zou kunnen worden veroordeeld ter zake van de hem ten laste gelegde feiten, bijvoorbeeld omdat hij medepleger kan zijn van het doen van onjuiste aangiften loon- en omzetbelasting. De verdachte wordt overigens niet verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van strafbare feiten, zodat het gevoerde verweer in zoverre feitelijke grondslag mist.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er hoe dan ook geen sprake van kan zijn dat de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor het niet of niet tijdig doen van belastingaangiften, zodat in ieder geval de strafvervolging ter zake van feit 2 en 5 op de dagvaarding in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt dat de verdachte ergens hoe dan ook niet strafrechtelijk voor aansprakelijk kan worden gehouden in beginsel een bewijsverweer en geen ontvankelijkheidsverweer. Niet aannemelijk is geworden dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan anders moet worden geoordeeld, in die zin dat strafvervolging ter zake van feit 2 en 5 een welbewuste en grove veronachtzaming van de gerechtvaardigde belangen van de verdachte inhoudt die met zich brengt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn vervolging.
Tenslotte heeft de verdediging aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van de feiten 2 en 5, omdat die feiten administratiefrechtelijk zouden zijn afgedaan, door het opleggen van boetes.
Ook dit verweer wordt verworpen, omdat uit het dossier niet is gebleken en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat er boetes zijn opgelegd die aan een ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Ook overigens zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -de ten laste gelegde feiten bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder punt 2 en 5 van de dagvaarding ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Medeverdachte [betrokkene 1] was er als directeur-eigenaar van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] verantwoordelijk voor dat de belastingaangiften van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] tijdig werden gedaan. De verdachte droeg hiervoor formeel geen verantwoordelijkheid omdat hij slechts bij [betrokkene 1]/[betrokkene 2] in dienst was. Er is ook niet gebleken dat de arbeidsverhouding tussen verdachte en [betrokkene 2] op dit punt meer omvatte dan dat verdachte aan medeverdachte [betrokkene 1] de gegevens toeleverde die voor het doen van aangifte nodig waren. Uit niets blijkt dat verdachte ook verantwoording droeg voor de termijn waarbinnen aangiften werden gedaan. Ook is niet gebleken dat verdachte ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde aangiften wist of kon vermoeden dat zij niet tijdig werden gedaan. In veel gevallen zijn de aangiften immers ook wel binnen de termijn ingediend.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 5 april 2001 tot en met 25 januari 2005 telkens te Dordrecht of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen ten name van [betrokkene 1] of [betrokkene 1]/[betrokkene 2]over het eerste tot en met het vierde kwartaal 2001 en het tweede kwartaal 2002 en de maanden januari 2003 tot en met maart 2003 en juni 2003 tot en met oktober 2003 en december 2003 en januari 2004 tot en met december 2004, telkens onjuist heeft gedaan
immers hebben verdachte en zijn mededader telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Dordrecht ingeleverde aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen ten name van [betrokkene 1] of [betrokkene 1]/[betrokkene 2]over genoemde kwartalen en maanden telkens een te laag bedrag aan brutoloon sociale verzekeringen en aan totaal loon en aan te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3.
op 21 maart 2003 telkens te Dordrecht, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, te weten de, door de Belastingdienst als bezwaarschriften aangemerkte, aangiften loonbelasting ten name van [betrokkene 2] over de maanden augustus en september en oktober en november en december 2002 - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij en zijn mededader die aangiften hebben doen toekomen aan de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst te Dordrecht en bestaande die valsheid telkens hierin dat in die aangiften telkens een te laag bedrag aan brutoloon sociale verzekeringen en aan totaal loon en aan te betalen
loonbelasting/premie volksverzekeringen was vermeld;
4.
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 6 augustus 2003 tot en met 3 december 2003 (telkens) te Dordrecht, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over de maanden maart en mei en juni en augustus en september en oktober 2003, telkens onjuist heeft gedaan, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Dordrecht ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting ten name van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] over genoemde maanden telkens een te hoog bedrag aan voorbelasting en een te laag bedrag aan totaal te betalen belasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid sub 5º van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverwegingen
feit 1
Uit de bewijsmiddelen komt als gebruikelijke gang van zaken naar voren dat de verdachte de aangiften loonbelasting van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] opstelde en ter ondertekening aan zijn medeverdachte voorlegde.
Deze werkzaamheid vloeide onder meer voort uit het feit dat de verdachte tot taak had de administratie van de onderneming bij te houden. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangiften loonbelasting bewust onjuist opstelde, in die zin dat een te laag bedrag aan uitbetaald loon (en daarmee een te laag bedrag aan te betalen loonbelasting) werd verantwoord, hetgeen verband hield met het feit dat lonen op structureel en op grote schaal zwart werden uitbetaald. Uit de bewijsmiddelen komt verder naar voren dat de verdachte en de medeverdachten van mening waren dat de onderneming al teveel belasting betaalde.
De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, gericht op het doen van onjuiste aangiften loonbelasting en het afdragen van minder belasting dan vereist. Naar hij ter terechtzitting heeft erkend, heeft de verdachte in tenminste drie gevallen zelf een onjuiste aangifte loonbelasting ondertekend. Onder deze omstandigheden moet de verdachte worden aangemerkt als medepleger van feit 1.
feit 3
De verdediging heeft betoogd dat de op 21 maart 2003 per fax verzonden stukken niet als aangiften bedoeld waren, maar als kopie ten bewijs van reeds eerder ingediende aangiften. Dat eerder aangiften zijn ingediend heeft de verdediging niet aannemelijk kunnen maken en is de rechtbank ook niet gebleken zodat dit verweer wordt gepasseerd.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van het vereiste oogmerk, nu verdachte niet bekend was met de bij de belastingdienst gebruikelijke praktijk om aangiften na een ambtshalve aanslag als bezwaarschrift aan te merken. Er was dus geen op het indienen van bezwaarschriften gericht opzet. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Met het faxen van genoemde kopieën op 21 maart 2003 en na bekend te zijn geraakt met ambtshalve aanslagen heeft verdachte de aanmerkelijke kans genomen dat deze stukken niet als (eerste) aangifte zouden worden aangemerkt, maar op een andere juridische grondslag, bijvoorbeeld als bezwaarschrift, gebezigd zouden worden voor herbeoordeling van de aanslag.
Naar ter terechtzitting is gebleken, is ook ten aanzien van deze feiten sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Blijkens de verklaringen van verdachte ter terechtzitting hebben beide verdachten gezamenlijk een aantal gesprekken met de Belastingdienst te Dordrecht gevoerd, zijn zij in de administratie gezamenlijk op zoek gegaan naar kopieën van de onder punt 3 op de dagvaarding genoemde aangiften en zijn deze aangiften opgestuurd nadat ze waren aangetroffen. De verdachte moet dan ook als medepleger van feit 3 worden aangemerkt.
feit 4
Blijkens de verklaring van [medewerker], de externe dienstverlener die de desbetreffende aangiften omzetbelasting heeft opgesteld, liepen zijn contacten met betrekking tot de aangiften omzetbelasting via de verdachte en heeft hij de opgestelde aangiften omzetbelasting op het bureau van de verdachte gelegd ter ondertekening en toezending aan de Belastingdienst.
De verklaring van de verdachte dat het niet zijn taak was de aangiften omzetbelasting op te stellen of te ondertekenen, is niet in strijd met de verklaring van [medewerker] en sluit betrokkenheid bij het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting niet uit. Uit het strafdossier blijkt dat de onder punt 4 van de dagvaarding genoemde aangiften zijn gewijzigd nadat ze op het bureau van verdachte zijn gelegd. Gezien de rol van verdachte binnen het bedrijf, zijn actieve betrokkenheid bij het opstellen van de onjuiste aangiften loonbelasting en de omstandigheid dat de medeverdachte volstond met het zonder controle ondertekenen van door verdachte aan hem voorgelegde aangiften, is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is geweest die de hem ter hand gestelde aangiften omzetbelasting heeft aangepast of daar in ieder geval welbewust zijn medewerking aan heeft verleend. Ook ter zake van dit feit merkt de rechtbank verdachte aan als medepleger.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
1. + 4. telkens:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE ONJUIST DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
3.
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN HET VAALSE GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225, EERSTE LID VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Een groot gedeelte van de salarissen van werknemers van de onderneming van de medeverdachte werd met medeweten en kennelijke instemming van de verdachte zwart betaald. De verdachte heeft gedurende een aantal jaren aangiften loonbelasting opgesteld en ter ondertekening aan de medeverdachte voorgelegd, waarin de verdachte welbewust een te laag bedrag aan uitbetaald loon vermeldde, waardoor [betrokkene 1]/[betrokkene 2] te weinig belasting afdroeg. De verdachte is hiermee doorgegaan totdat hij tegen de lamp liep. Gezien de stelselmatigheid waarmee de aangiften loonbelasting onjuist werden gedaan, waaraan de verdachte als medepleger actief heeft meegewerkt, is naar het oordeel van de rechtbank voor de straftoemeting niet relevant dat de meeste aangiften loonbelasting niet door de verdachte zelf zijn ondertekend en dat met betrekking tot een aantal aangiften loonbelasting niet is komen vast te staan wie deze namens [betrokkene 1]/[betrokkene 2] heeft ingediend.
Om redenen die in de nadere bewijsoverwegingen zijn uiteengezet valt de verdachte eveneens aan te rekenen dat verschillende onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan.
Als gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten is de fiscus voor een zeer aanzienlijk bedrag benadeeld. Wat betreft de loonbelasting (feit 1 en 3 op de dagvaarding) gaat het blijkens een door de Belastingdienst opgestelde nadeelberekening (stuk D/105 uit het strafdossier) om een bedrag van vele honderdduizenden euro.
Verdachte heeft er voorts actief aan meegewerkt dat de onderneming van de medeverdachte op oneigenlijke gronden een concurrentievoordeel heeft genoten ten opzichte van ondernemingen die zich wel aan de belastingwetgeving houden.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij deze strafbare feiten gedurende meerdere jaren heeft gepleegd en dat het benadelingsbedrag hoog is opgelopen. Van enig inzicht in de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten is in de pleegperiode en nadien niet gebleken.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2007.
De verdachte heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf gelet op zijn zeer aanzienlijke overgewicht en de mede daarmee gepaard gaande gezondheidsproblemen een zware belasting zou vormen. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de door de verdachte genoemde gezondheidsproblemen zowel binnen als buiten de gevangenis beperkingen met zich en is niet aannemelijk geworden dat de gezondheidsproblemen van de verdachte absoluut prohibitief zijn voor het ondergaan van een gevangenisstraf. Afgezien daarvan zijn de door de verdachte gepleegde strafbare feiten te ernstig om af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf.
Op grond van het voorafgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden passend en geboden. De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen om te bevorderen dat de verdachte in de toekomst geen strafbare feiten meer pleegt. Zij is van oordeel dat de door de officier van justitie geformuleerde eis onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en de benadeling die daarmee samenhangt.
De verdediging heeft er terecht op gewezen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De verdachte is op 15 februari 2005 aangehouden en als verdachte verhoord, zodat de redelijke termijn op 15 februari 2005 een aanvang heeft genomen. Het heeft vervolgens meer dan twee jaar geduurd voordat de rechtbank uitspraak doet in de strafzaak tegen de verdachte. In de omstandigheid dat het onderzoek door de FIOD in de onderhavige strafzaak wellicht als bewerkelijker kan worden beschouwd dan het vooronderzoek in een gemiddelde strafzaak, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de berechting in eerste aanleg binnen twee jaar moet zijn afgerond. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het proces-verbaal in de strafzaak op 10 oktober 2005 is gesloten en dat het Openbaar Ministerie vervolgens meer dan een jaar geen kenbare activiteiten heeft ontplooid. Een langere periode van inactiviteit wordt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aangemerkt als een belangrijke factor bij het beantwoorden van de vraag of de redelijke termijn is overschreden.
In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf met 3 maanden te bekorten. Aan de verdachte zal derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, worden opgelegd.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de verdachte weliswaar ter zake van minder feiten wordt veroordeeld dan zijn medeverdachte, maar dat de verdachte bij het doen van de onjuiste aangiften loonbelasting, wat betreft het benadelingsbedrag veruit het belangrijkste strafbare feit, een zeer actieve rol heeft gespeeld. Het was verdachte die de aangiften welbewust onjuist opstelde en daarmee in feite bepaalde voor welke bedragen de fiscus werd benadeeld. Voorts heeft de officier van justitie er in verband met de strafmaatbepaling niet ten onrechte op gewezen dat, naar tijdens de terechtzitting ook naar voren is gekomen, de verdachte ter zake van de gepleegde strafbare feiten niet wordt geconfronteerd met verhaalsacties van de fiscus en zijn medeverdachte als enig directeur van [betrokkene 1]/[betrokkene 2] wel.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 47, 57, 63 en 225(oud), alsmede artikel 69(oud) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder punt 2 en 5 van de dagvaarding ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZESENDERTIG MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZES MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Hameete, voorzitter,
mr. G.A.J.M. van Vugt en mr. B. van Velzen, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2007.