RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 68693 / KG ZA 07-39
vonnis in kort geding van 29 maart 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDM FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum,
procureur mr. W.M. van den Pol,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF BINNENMAAS B.V.,
gevestigd te Binnenmaas,
gedaagde,
advocaat mr. B. van Nieuwaal te Rotterdam.
Partijen worden hieronder aangeduid als IDM en Binnenmaas.
1.1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 15 maart 2007 kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 16 februari 2007,
- pleitnotities van mr. Van Nieuwaal, voornoemd,
- de door beide partijen overgelegde producties.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2.1. Tussen IDM als eigenaar/lessor, Van der Pol Bouw- en Industrieservice B.V., gevestigd te Klaaswaal, (verder: Van der Pol) als houder/lessee en Binnenmaas als leverancier is een financial lease-overeenkomst tot stand gekomen. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft Binnenmaas - na financiering door IDM - een drietal auto's aan Van der Pol geleverd. Het gaat steeds om een Nissan en wel van de respectieve types Patrol, Navara en Primastar.
2.2. Ter financiering van de Primastar is als onderdeel van de driepartijenovereenkomst die is genoemd in 2.1. een huurkoopovereenkomst gesloten tussen IDM en Van der Pol, waarbij Van der Pol de auto van IDM in huur en gebruik heeft ontvangen tegen een vergoeding van € 656,09 per maand.
2.3. Bij vonnis van de kantonrechter te Oud-Beijerland van 2 oktober 2006 is Van der Pol veroordeeld tot betaling aan IDM van achterstallige huurtermijnen ter zake van de Primastar, is de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de Primastar ontbonden en is bepaald dat Van der Pol de Primastar aan IDM dient af te geven, een en ander vanwege ernstig tekortschieten van Van der Pol in de nakoming van haar betalingsverplichting.
2.4. Op 29 november 2006 is Van der Pol in staat van faillissement verklaard.
2.5. De Primastar bevindt zich sinds de zomer van 2006 op het terrein van Binnenmaas in verband met door Binnenmaas in opdracht van Van der Pol uitgevoerde reparatie-)werkzaamheden aan de Navara en de Patrol.
3.1. IDM vordert Binnenmaas bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan (de gemachtigde van) IDM van de Primastar, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, althans een andere dwangsom, per dag of een deel daarvan, met een maximum van € 35.000,--, met veroordeling van Binnenmaas in de kosten van het geding. Zij stelt daartoe het volgende.
3.2. Binnenmaas weigert de Primastar af te geven aan IDM. Zij beroept zich op een retentierecht wegens openstaande vorderingen van Binnenmaas op Van der Pol. Deze vorderingen hebben echter geen betrekking op de Primastar, maar op de Patrol en de Navara. Gelet op de uitleg van de Hoge Raad van het bepaalde in artikel 3:291 lid 2 BW in zijn arrest van 5 maart 2004 (NJ 2004, 548), valt de Primastar daarom niet onder de werking van het retentierecht. Binnenmaas is dan ook gehouden de Primastar aan IDM af te geven.
3.3. Binnenmaas heeft de vordering gemotiveerd weersproken. De inhoud van haar verweer zal hierna voor zover nodig nader worden omschreven.
4.1. Binnenmaas heeft betwist dat IDM een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Echter, vast staat dat IDM eigenaar is van de Primastar. Zij dient haar eigendomsrechten ter zake van de Primastar vrijelijk te kunnen uitoefenen. Het spoedeisend belang is hiermee gegeven.
4.2. Partijen verschillen van mening over de vraag wat de reikwijdte van het bepaalde in artikel 3:291 lid 2 BW is en of Binnenmaas zich kan beroepen op een retentierecht.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat IDM met betrekking tot de Primastar als eigenaar een ouder recht heeft dan Van der Pol. Het onderhavige geval wordt derhalve bestreken door het tweede lid van artikel 3:291 BW. Hierin is bepaald dat een schuldeiser (in dit geval Binnenmaas) het retentierecht ook kan inroepen tegen een derde met een ouder recht (in dit geval IDM), indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar (in dit geval Van der Pol) bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan, of hij geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen.
4.4. Dat Van der Pol bevoegd was opdrachten tot het verrichten van (reparatie-)werkzaamheden aan Binnenmaas te verstrekken is niet in geschil. Naar voorlopig oordeel is genoegzaam gebleken dat Van der Pol onder de financial lease-overeenkomst zelfs verplicht was de ontvangen auto's goed te (laten) onderhouden. Tussen partijen staat vast dat Van der Pol zich jegens IDM niet heeft verplicht noodzakelijke onderhouds-/ reparatiewerkzaamheden door Binnenmaas te doen uitvoeren. Het stond haar derhalve vrij de auto's aan anderen dan Binnenmaas voor onderhoud of reparatie aan te bieden.
4.5. IDM stelt zich evenwel op het standpunt dat Binnenmaas geen beroep kan doen op het retentierecht, aangezien haar vorderingen op Van der Pol betrekking hebben op de Patrol en de Navara en niet op de Primastar. Binnenmaas voert daartegen aan dat haar ook een retentierecht met betrekking tot de Primastar toekomt vanwege onbetaald gebleven facturen voor verrichte (reparatie-)werkzaamheden aan andere aan IDM in eigendom toebehorende auto's. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 maart 2004 (NJ 2004, 548) immers bevestigd dat een retentierecht op grond van artikel 3:291 lid 2 BW niet kan worden uitgeoefend tegen verschillende eigenaren van zaken/derden wanneer de vordering waarop de retentor zich beroept niet ziet op de zaken van deze derden. Volgens Binnenmaas is deze uitleg van de Hoge Raad in het onderhavige geval echter niet van toepassing, aangezien IDM de enige eigenaar is van de auto's, zodat zij haar retentierecht ook tegen IDM kan inroepen.
4.6. Het verweer van Binnenmaas dat haar een beroep op het retentierecht toekomt omdat - anders dan in voormeld arrest - zowel de Primastar, die Binnenmaas terughoudt, als de Patrol en de Navara waarop de vordering van Binnenmaas betrekking heeft aan IDM in eigendom toebehoren, wordt verworpen. Immers - anders dan in meergenoemd arrest van de Hoge Raad - is er in het onderhavige geval geen sprake van een (raam-)overeenkomst uit hoofde waarvan Van der Pol gehouden was alle van IDM ontvangen auto's ter onderhoud en/of reparatie aan te bieden aan Binnenmaas. Naar voorlopig oordeel is dan ook niet gebleken dat de vordering van Binnenmaas op Van der Pol ter zake van de Patrol en de Navara voortspruit uit de overeenkomst die Van der Pol (bevoegd) met Binnenmaas is aangegaan ter zake van de Primastar. De argumentatie van Binnenmaas bouwt daarom ten onrechte voort op het genoemde arrest van de Hoge Raad. Op grond van de in artikel 3:291 lid 2 BW neergelegde hoofdregel kan Binnenmaas zich derhalve voorshands niet op een retentierecht beroepen. Zij is dan ook gehouden de Primastar aan IDM af te geven.
4.7. Hieraan doet niet af het verweer van Binnenmaas dat zij gezien de omstandigheden van het geval op grond van de redelijkheid en billijkheid een beroep kan doen op de algemene opschortingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:52 BW door aan te voeren dat er sprake is van samenhangende rechtsverhoudingen, zodat zij het tekortschieten van Van der Pol in haar verplichtingen jegens Binnenmaas kan tegenwerpen aan IDM. Artikel 3:291 BW is immers een lex specialis van de algemene opschortingsbevoegdheid. Het verweer van Binnenmaas komt er in wezen op neer dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid als nadere variant op de lex specialis een beroep doet op de lex generalis. Deze redenering is zodanig in strijd met het systeem van de wet dat zij geen honorering verdient.
4.8. Gelet op het hiervoor overwogene is voorshands niet gebleken dat IDM door afgifte te vorderen, handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Voor zover het verweer van Binnenmaas daarop ziet, wordt het evenzeer verworpen. Dat tussen Van der Pol en Binnenmaas de BOVAG-voorwaarden zijn overeengekomen en dat daarin een nadere omschrijving is gegeven van het retentierecht maakt dit niet anders, aangezien IDM geen partij is bij de opdracht tot het verrichten van (reparatie-)werkzaamheden aan de Primastar, zodat deze voorwaarden niet aan haar kunnen worden tegengeworpen.
4.9. Tenslotte beroept Binnenmaas zich nog op de omstandigheid dat IDM ongerechtvaardigd is verrijkt door de verrichte reparatiewerkzaamheden aan de Primastar, hetgeen volgens Binnenmaas in de belangenafweging dient te worden betrokken. Van ongerechtvaardigde verrijking is echter naar voorlopig oordeel geen sprake. Tussen Van der Pol en Binnenmaas is immers een overeenkomst tot stand gekomen, uit hoofde waarvan Binnenmaas de reparatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd. Zo er al sprake is van verrijking, is deze naar voorlopig oordeel gelet op deze overeenkomst gerechtvaardigd.
4.10. De vordering is op grond van al het vorenstaande voor toewijzing vatbaar.
4.11. Binnenmaas heeft nog aangevoerd dat aan een eventuele veroordeling geen dwangsom hoeft te worden verbonden, aangezien zij bij toewijzing van de vordering de auto direct zal afgeven aan IDM. IDM heeft echter ter terechtzitting gemotiveerd gesteld hierin geen vertrouwen te hebben. Onder die omstandigheden zal de voorzieningenrechter de gevorderde dwangsom toewijzen. Daarbij wordt overwogen dat Binnenmaas hiervan - indien zij haar gedane toezegging daadwerkelijk gestand doet - geen schade zal ondervinden.
4.12. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Binnenmaas worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing in kort geding
5.1. veroordeelt Binnenmaas om binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan (een gemachtigde van) IDM van de Nissan Primastar met kenteken 35-BV-HL;
5.2. bepaalt dat Binnenmaas en dwangsom zal verbeuren van € 1.000,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij in gebreke zal blijven aan dit vonnis te voldoen, zulks tot een maximum van € 35.000,--;
5.3. veroordeelt Binnenmaas in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van IDM bepaald op € 816,-- aan salaris van de procureur en € 321,85 aan verschotten, waarvan € 251,-- aan griffierecht;
5.4. verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2007.