ECLI:NL:RBDOR:2007:BA3037

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
194671 HA VERZ 07-167
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst en ontslagverbod in het kader van overname van onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 12 april 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen de Stichting Kringloopbedrijf Netwerk en [verwerende partij]. De Stichting verzocht om ontbinding op grond van een gewichtige reden, namelijk een onoverbrugbaar verschil van inzicht over het beleid, dat de vruchtbare samenwerking tussen de partijen in gevaar zou brengen. Het Samenwerkingsverband Bouman GGZ en ROC Da Vinci, dat ook betrokken was bij de overname van de activiteiten van de Stichting, diende een voorwaardelijk verzoek in, dat echter niet ontvankelijk werd verklaard omdat het Samenwerkingsverband geen juridische status had.

De kantonrechter heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een opzegverbod zoals neergelegd in artikel 7:670 lid 8 BW, omdat de beëindiging van het dienstverband niet direct verband hield met de voorgenomen overgang van de onderneming. De rechter oordeelde dat de Stichting onvoldoende had onderbouwd dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst noodzakelijk was, vooral gezien het feit dat de overname op korte termijn zou plaatsvinden en er geen bewijs was dat de nieuwe directie niet met [verwerende partij] zou kunnen samenwerken.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding afgewezen en de Stichting veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen, vooral in situaties waarin een overname van een onderneming aanstaande is. De rechter heeft vastgesteld dat [verwerende partij] een groter belang had bij voortzetting van het dienstverband dan de Stichting bij ontbinding, wat leidde tot de beslissing om het verzoek af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 194671 HA VERZ 07-167
beschikking van de kantonrechter te Dordrecht van 12 april 2007
inzake het verzoek van:
de stichting Stichting Kringloopbedrijf Netwerk,
gevestigd te Dordrecht
en
het Samenwerkingsverband Bouman GGZ en ROC Da Vinci
gevestigd te Dordrecht
gemachtigde mr. P.F. van den Brink,
verzoekende partijen,
tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met
[naam],
wonende te [plaats],
gemachtigde mr. T. van der Dussen,
verwerende partij.
Partijen worden hierna verder als de Stichting, het Samenwerkingsverband en [verwerende partij] aangeduid.
1 Verloop van de procedure
De kantonrechter beslist op de volgende processtukken:
1. het verzoekschrift dat ter griffie is binnengekomen op 30 maart 2007;
2. het verweerschrift;
3. de overgelegde producties,
4. de pleitnotities van de gemachtigden van partijen.
De behandeling van het verzoekschrift heeft op 5 april 2007 plaats gevonden.
2 De feiten en de standpunten van partijen
[verwerende partij], thans 53 jaren oud, is vanaf 1 maart 2004, aanvankelijk voor bepaalde tijd en sedert 28 februari 2005 voor onbepaalde tijd bij de Stichting in dienst in de functie van algemeen manager/directeur (titulair). Hij verdient thans € 4.500,00 per maand bruto, exclusief een aantal emolumenten.
De Stichting vraagt, op grond van een gewichtige reden, de ontbinding van de tussen haar en [verwerende partij] bestaande arbeidsovereenkomst. Het Samenwerkingsverband vraagt hetzelfde, maar dan voorwaardelijk, namelijk voor het geval de uitspraak in dezen na 1 mei 2007 zou plaats vinden, op welke datum de activiteiten van de Stichting in de zin van art. 7:662 BW e.v. aan het Samenwerkingsverband worden overgedragen.
De gewichtige reden betreft veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, meer speciaal dat er geen sprake meer kan zijn van een vruchtbare samenwerking tussen de Stichting en [verwerende partij] vanwege een structureel en onoverbrugbaar verschil van inzicht over het beleid.
De Stichting heeft ter onderbouwing van haar verzoek, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
a) De Stichting exploiteert een kringloopbedrijf met hoofdzakelijk als doelstelling het bevorderen van hergebruik van goederen en het creëren van werkgelegenheid onder zwakkeren op de arbeidsmarkt. Daarmee wordt onder meer gedoeld op langdurig werklozen, (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten en jongeren die deelnemen aan een werk/leertraject teneinde relevante werkervaring op te doen.
b) Na een periode van enkele jaren, waarin door het bestuur van de Stichting (Netwerk N.V.) en [verwerende partij] met succes een faillissement is voorkomen, leek een verzelfstandiging van de stichting en een overname door derden aangewezen.
c) Door het bestuur van de Stichting is toen als overnamekandidaat Bouman GGZ aangedragen. Door [verwerende partij] is daar met instemming van de Stichting ROC Da Vinci aan toegevoegd.
d) De nieuwe kandidaten hadden echter weinig vertrouwen in [verwerende partij], zowel vanwege verschil van opvattingen over de inrichting van de nieuwe organisatie, als ook wegens twijfels over zijn capaciteiten en motivatie.
e) Gaandeweg ontstonden aldus spanningen tussen de overnamekandidaten en [verwerende partij].
f) Het bestuur van de Stichting heeft zich aanvankelijk afzijdig gehouden, maar vanaf september 2006 zijn ook tussen het bestuur en [verwerende partij] spanningen ontstaan, waarbij het lijkt of [verwerende partij] liever kritiek dan een bijdrage aan het overnameproces levert.
g) Verweerder heeft zich als adviseur van de ondernemingsraad opgeworpen met als resultaat dat de ondernemingsraad uiteindelijk een negatief advies m.b.t. de overname heeft gegeven.
h) Tussen [verwerende partij] en de directeur van de bestuurder Netwerk N.V. [naam] is toen een emailwisseling op gang gekomen, waarvan de inhoud al aanleiding voor een ontslag zou hebben kunnen zijn.
i) [verwerende partij] heeft toen ook de ondernemingsraad opgestookt, waardoor die de [directeur van de bestuurder] ten val heeft willen brengen.
j) [verwerende partij] benaderde zelfs een lid van de Raad van Commissarissen om over de [directeur van de bestuurder] te klagen. Door dit al is grote onrust ontstaan en de Stichting heeft zich uiteindelijk genoodzaakt gezien om [verwerende partij] in maart 2007 op non-actief te stellen en hem een voorstel tot beëindiging van het dienstverband te doen, welk voorstel door [verwerende partij] is afgewezen.
k) Tegen de non-actiefstelling is door [verwerende partij] een kort geding tegen de Stichting aanhangig gemaakt, welk kort geding gezamenlijk met dit verzoek wordt behandeld.
[verwerende partij] heeft het volgende als verweer aangevoerd:
l) Het Samenwerkingsverband ontbeert juridische status, zodat het niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
m) [verwerende partij] werkte onder een directiestatuut en was tot december 2006 WOR bestuurder, toen die functie door [de directeur van de bestuurder] werd opgeëist. Vanaf toen is [verwerende partij] buiten de overnameprocessen gehouden.
n) Na een procedure bij de Ondernemingskamer te Amsterdam heeft de ondernemingsraad daar thans weer een verzoek tot revisie ingediend, omdat de Stichting haar in de vorige procedure bij de ondernemingskamer, die door de ondernemingsraad van de Stichting was ingesteld, gedane toezegging dat alle personeelsleden van de Stichting zullen overgaan niet lijkt te zullen nakomen.
o) Pas in maart 2007 en wel ter gelegenheid van zijn op non-actiefstelling zijn voor het eerst aanmerkingen op het functioneren van [verwerende partij] gemaakt.
p) Het opzegverbod, zoals neergelegd in art 7:670 lid 8 BW geldt te dezen.
q) [verwerende partij] heeft ervaren dat één der twee overnemers te weten Bouman GGZ hem niet als manager wil, zonder dat de gronden ooit duidelijk zijn genoemd.
r) Mede op initiatief van [verwerende partij] is ROC Da Vinci er als overnemer bij gekomen.
s) De OR heeft haar eigen verantwoordelijkheden en geheel zelfstandig het vertrouwen in [de directeur van de bestuurder] opgezegd. [verwerende partij] heeft daarmee niets van doen gehad.
t) [verwerende partij] behoorde in zijn functie kritisch te zijn en diende daartoe alle contacten te benutten, ook het contact met de commissarissen.
u) Vanzelfsprekend heeft hij ook eigen belang om na de overname in functie te blijven.
3 Beoordeling
Het voorwaardelijk verzoek van het Samenwerkingsverband zal volledig buiten beschouwing worden gelaten, omdat het Samenwerkingsverband geen rechtspersoon of andere juridische entiteit is. Dat er inmiddels, zoals de Stichting heeft gesteld, een B.V. is opgericht die de activiteiten van de Stichting per 1 mei 2007 zal overnemen, doet hier niet aan af, aangezien die vennootschap geen partij in dit geding is.
Een niet-ontvankelijk verklaring, zoals door [verwerende partij] verzocht, kan tegen het Samenwerkingsverband niet worden uitgesproken, omdat een niet bestaande partij zelfs dat niet ten deel kan vallen.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. De conclusie luidt dat hier geen opzegverbod van toepassing is.
Hierbij is rekening gehouden met het verweer van [verwerende partij] er op neer komende dat de beëindiging van het dienstverband, vanwege de door de Stichting voorgenomen overgang van haar onderneming, krachtens de reflexwerking van art. 7:670 lid 8 door zo’n opzegverbod dient te worden getroffen.
Op het in dat artikel bedoelde opzegverbod kan slechts met succes een beroep worden gedaan, indien de beëindiging van een dienstverband zijn directe oorzaak vindt in de voorgenomen overgang van de onderneming. Daarvan is hier niet gebleken. Aan het ontbindingsverzoek ligt immers ten grondslag dat er geen sprake meer kan zijn van een vruchtbare samenwerking tussen het bestuur van de Stichting en [verwerende partij], vanwege een structureel en onoverbrugbaar verschil van inzicht over het beleid. Een op een dergelijke grond gebaseerd verzoek kan door iedere werkgever te allen tijde worden gedaan, omdat de eventuele overgang van de onderneming daarin geen enkele rol speelt. Dit zou alleen dan anders kunnen zijn, indien zou komen vast te staan dat de werkelijke reden van de gevraagde ontbinding wel degelijk ziet op die overgang van de onderneming ook al is de grondslag van het verzoek anders geformuleerd. Weliswaar heeft [verwerende partij] aangevoerd dat dit hier het geval is, maar, mede op grond van de stellige betwisting door de Stichting, is zulks niet komen vast te staan.
Voor het overige blijkt uit de stukken dat [verwerende partij] altijd goed tot uitstekend heeft gefunctioneerd en dat er pas problemen tussen het bestuur van de Stichting zijn ontstaan, toen [verwerende partij], met name vanaf september 2006 de indruk kreeg, dat de overname geen volle garantie voor de bestaande werknemers inhield. Onaannemelijk is dat [verwerende partij] geen enkele grond voor die veronderstellingen heeft gehad, immers blijkt ook dat er voor de ondernemingsraad van de Stichting een procedure bij de Ondernemingskamer voor nodig was om meer duidelijkheid over de positie van de werknemers te verkrijgen en dat die duidelijkheid er nog steeds niet is, zodat een revisieverzoek is ingediend.
Dat [verwerende partij] zich daarbij wellicht niet altijd parlementair heeft uitgedrukt, wil nog niet zeggen dat hij daarmee de verhouding tussen de stichting en het bestuur bewust en onnodig op scherp heeft gezet. Naar hedendaagse maatstaven vallen zijn opmerkingen ook bepaald wel mee.
Voor de beoordeling van de gevraagde ontbinding is van belang dat [verwerende partij] ter zitting ongeclausuleerd heeft aangegeven, dat hij volledig achter de overname door Bouwman G.G.Z. en ROC Da Vinci staat.
Door de Stichting is in het geheel niet onderbouwd dat, zoals zij heeft gesteld, ook de beide overnemers van mening zijn dat een dienstverband met [verwerende partij] ongewenst is, vanwege zijn gebrek aan capaciteiten. Ook is niemand van deze organisaties ter zitting verschenen, terwijl zij toch, zij het op, zoals hier boven is vastgesteld onjuiste gronden, samen als partij zijn opgetreden. In het geval beide overnemers ook bezwaren zouden hebben, zou art. 7:670 lid 8 wel weer een rol kunnen gaan spelen, maar nu dit niet als een vaststaand feit kan worden aangemerkt, zal er in dezen verder geen rekening mee worden gehouden.
Door de Stichting zijn in deze procedure voornamelijk kwalificaties jegens [verwerende partij] gebezigd, die veelal niet of bepaald onvoldoende door stukken zijn onderbouwd. De op non-actiefstelling van [verwerende partij] lijdt aan eenzelfde manco.
Feitelijk komt het er op neer dat het bestuur van de Stichting en [verwerende partij] nog tot 1 mei 2007 moeten samenwerken, omdat na de overname per die datum een nieuw bestuur c.q. een nieuwe directie aantreedt, van welke niet vast staat dat die niet met [verwerende partij] kan samenwerken, nog daargelaten dat eventueel wel bestaande eigen bezwaren van dat nieuwe bestuur niet reeds nu onderdeel van deze ontbindingsprocedure kunnen uitmaken.
Bij een afweging van de betrokken belangen heeft [verwerende partij] dus veel grotere belang bij een voortzetting van het dienstverband dan de Stichting bij een ontbinding heeft, omdat het werkelijk met die ontbinding voor de Stichting hoogst te bereiken doel, inhoudende dat het huidige bestuur niet meer met [verwerende partij] behoeft samen te werken, nauwelijks of geen effect kan sorteren, aangezien zo’n ontbinding vrijwel zou samenvallen met de datum van de overname en het aantreden van een nieuw bestuur of nieuwe directie.
Dit leidt er toe dat het verzoek tot ontbinding reeds hierom zal moeten worden afgewezen.
De Stichting zal in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af en veroordeelt de Stichting in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verwerende partij] bepaald op € 700,-- aan salaris voor de gemachtigde van [verwerende partij].
Deze beslissing is gegeven door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2007, in aanwezigheid van de griffier.