RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 64492 / HA ZA 06-2299
vonnis van de enkelvoudige kamer van 4 april 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bouwservices Alblasserdam B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
procureur: mr. N.M. Graham,
eiseres,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. C.A. Pors,
gedaagde.
Partijen worden hieronder aangeduid als "Bouwservices" en "[gedaagde]".
1. het verdere verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
het comparitievonnis van 12 juli 2006 met de daarin genoemde stukken,
het proces-verbaal van comparitie van 18 september 2006,
de akte zijdens Bouwservices van 4 oktober 2006,
de processen-verbaal van getuigenverhoor van 23 november 2006 en 23 februari 2007,
de door beide partijen overgelegde producties.
2. de vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
Bouwservices heeft in de periode juli/augustus 2005 voor een bedrag van
€ 15.708,-- verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd in een door [gedaagde] aan de [adres] te [woonplaats] nieuw te betrekken, toegewezen huurpand, waarvan de woningstichting Westwaard Wonen te Papendrecht als verhuurder optreedt.
Terzake van deze werkzaamheden heeft Bouwservices aan [gedaagde] een factuur ad
€ 15.708,--verzonden, welke factuur niet door [gedaagde] is betaald.
Bouwservices vordert bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen aan Bouwservices te betalen een bedrag ad € 15.708,-- te verhogen met de buitengerechtelijke kosten tegen het geldende incassotarief van 15 % op de hoofdsom, zijnde een bedrag ad € 2.356,20, in ieder geval een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten, voorts te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen te berekenen vanaf datum verzuim, derhalve vanaf 10 dagen na uitbrenging van de factuur, derhalve vanaf 17 januari 2006, althans vanaf datum ingebrekestelling en aanzegging wettelijke rente, derhalve vanaf 10 februari 2006, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen datum, in ieder geval vanaf de datum der dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening.
Zij stelt daartoe, naast hetgeen al hierboven bij de feiten staat vermeld, het volgende.
Bouwservices heeft medio augustus 2005 met [gedaagde] een mondelinge aannemingsovereenkomst gesloten en de overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd, welke werkzaamheden door [gedaagde] voor akkoord zijn aanvaard. Ondanks verscheidene aanmaningen heeft [gedaagde] de zonder protest behouden factuur niet betaald. [gedaagde] heeft geen klachten geuit en ook naar aanleiding van de uitgebrachte factuur geen enkele vorm van bezwaar gemaakt.
het verweer
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en daartoe het volgende gesteld.
Hij heeft op 29 augustus 2005 het huurcontract met de woningbouw Stichting getekend.
Door hem is geen enkele opdracht aan [gedaagde] verstrekt. Hij is pas formeel huurder geworden, nadat de werkzaamheden al gereed waren. Niet hij maar de woningbouwstichting is opdrachtgeefster. [gedaagde] heeft niet op de factuur gereageerd, omdat hij te verbaasd was toen hij die in januari 2006 ontving. Die factuur was immers voor de woningbouwstichting bestemd en niet voor hem, zodat er sprake van een abuis moet zijn geweest, aldus [gedaagde].
[gedaagde] maakt ook bezwaar tegen de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
Ter comparitie van 18 september 2006 is Bouwservices in de gelegenheid gesteld om op een nader te bepalen dag te bewijzen dat [gedaagde] haar opdracht heeft verstrekt tot het verrichten van werkzaamheden, zoals nader gespecificeerd in een productie bij de dagvaarding.
Bouwservices heeft daartoe in totaal drie getuigen voorgebracht. Het betreft [getuige 1] uit [woonplaats], [getuige 2] uit [woonplaats] en [getuige 3] uit [woonplaats].
[gedaagde] heeft in contra-enquete zichzelf als getuige doen voorbrengen.
De beoordeling van het geschil
Geen der getuigen heeft ondubbelzinnig verklaard dar [gedaagde] opdracht tot de werkzaamheden heeft gegeven.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard: "Hij heeft mij zelf nooit opdrachten gegeven als hij er was. (....) Ook heeft hij mij zelf nooit verteld dat hij opdrachten had gegeven."
De verklaring van deze getuige dat de opdracht zou kunnen worden opgemaakt uit een door de getuige gehoorde uitspraak van de dochter van [gedaagde] "voor dat geld mag je toch wel meer verwachten." is te ongespecificeerd en dus onvoldoende.
Evenmin heeft de getuige [getuige 2] tot het te leveren bewijs bijgedragen. Zijn verklaring: "[gedaagde] heeft nooit tegen mij gezegd of laten blijken dat hij de opdracht tot die werkzaamheden had gegeven, maar voor mij was dat wel duidelijk....." wordt verder door niets ondersteund. Deze getuige heeft ook nog verklaard: "Als [gedaagde] kwam en ik weet werkelijk niet meer hoe vaak dat was, gebeurde dat aan het einde van de bouwfase. Dat was volgens mij in augustus 2005 (....).
Ook hieruit kan dus niet worden afgeleid dat [gedaagde] vooraf opdrachten heeft gegeven.
"Tijdens de opname is op geen enkele wijze ter sprake gekomen dat [gedaagde] de opdrachtgever zou zijn. Evenmin is mij door de eiseres verteld dat [gedaagde] de extra voorzieningen zelf zou betalen. (......) Toen wij gedrieën door het huis liepen voor de opname heeft de heer [gedaagde] steeds zijn wensen te kennen gegeven. Welke financiële consequenties daaraan waren verbonden en wie uiteindelijk zou betalen is toen niet ter sprake gekomen.", aldus de verklaring van de getuige [getuige 3].
Dat [gedaagde] bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken is geweest, wordt door hem niet betwist, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat hij de opdrachtgever was. Hij was de toekomstige bewoner en uit dien hoofde is het niet vreemd dat hij wensen had, die zoals hij heeft verklaard, kennelijk in een hogere huurprijs zijn verdisconteerd.
De getuigenverklaringen in onderlinge samenhang bezien, leiden er toe dat Bouwservices niet geacht kan worden in de haar gegeven bewijsopdracht te zijn geslaagd, zodat de vordering zal worden afgewezen.
Bouwservices zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
wijst de vordering tegen [gedaagde] af en veroordeelt Bouwservices in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 1808,-- aan salaris van de procureur en € 395,-- aan griffierecht;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 april 2007.