RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 11/500714-06
Zittingsdatum: 8 maart 2007
Uitspraak: 22 maart 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1986,
wonende [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in het huis van bewaring Den Haag, unit 1, te 's-Gravenhage.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit en voorts een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 15 december 2006 te Giessenburg, gemeente Giessenlanden, tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in en bij een woning aan de Peursumseweg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee bankpassen en een geldbedrag van ongeveer 300 euro en sleutels en een personenauto (merk Chrysler, type PT Cruiser), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
-een pistool, hebben getoond aan die [slachtoffer] en hebben gehouden in de richting van die [slachtoffer] en hebben gehouden tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
-de handen en de benen van die [slachtoffer] met tape aan elkaar hebben gebonden en
-tegen die [slachtoffer] hebben gezegd: "Wij willen pincodes" en "pincodes en geen geintjes".
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak betoogd voor het primair tenlastegelegde omdat er geen sprake is van medeplegen.
Zij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest bij de voorbereidingen van de overval, geen rol heeft gespeeld bij de uitvoering en niet zou meedelen in de buit.
Naar de mening van de verdediging is er derhalve geen sprake van de voor medeplegen benodigde bewuste, nauwe en volledige samenwerking.
Medeplegen veronderstelt een bewuste samenwerking welke veelal tot uitdrukking komt in een gezamenlijke uitvoering. Ook zonder gezamenlijke uitvoering ten tijde van het feit kan er sprake zijn van medeplegen mits de bewuste samenwerking tussen de medeplegers voldoende nauw en volledig is geweest. Het vereiste van de bewuste samenwerking behelst dat er met opzet is samengewerkt tot het plegen van het delict. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het onderzoek ter zitting is naar voren gekomen dat een medeverdachte met het plan was gekomen om te gaan stelen. Deze medeverdachte wist wel een adres in Giessenburg waar wat te halen viel. Nadat een andere medeverdachte vervoer had geregeld, stapte verdachte met zijn medeverdachten in de auto. Onderweg vertelde een medeverdachte dat hij weet waar de sleutels van de woning liggen en dat één man in de woning woont. Ook wordt onderweg gesproken over de verdeling van de buit. Gezegd wordt dat degene die mee naar binnen gaat, ook zal delen in de buit.
Bij de woning van het slachtoffer is verdachte samen met zijn medeverdachten over een hek geklommen, zijn zij de tuin ingegaan en hebben zij de sleutels van de woning gepakt. Omdat het nog niet rustig genoeg was om de woning binnen te gaan zijn de verdachten vertrokken.
Later die avond hebben de verdachten een tas opgehaald waar een gasdrukpistool in zat. Volgens de verklaring van verdachte (1.29) en de verklaring van medeverdachte [betrokkene] (1.31) was ook verdachte er van op de hoogte dat in die tas een pistool zat.
Verdachte is vervolgens samen met zijn medeverdachten teruggegaan naar de woning van het slachtoffer. Drie medeverdachten zijn de woning ingegaan en hebben aldaar het slachtoffer beroofd. Verdachte is samen met een andere medeverdachte in de auto achtergebleven. Naar eigen zeggen wilde verdachte niet naar binnen gaan. Verdachte heeft evenwel onvoldoende blijk gegeven van zijn wens niet met zijn medeverdachten te willen samenwerken bij de beroving. Verdachte heeft zich namelijk niet gedistantieerd. Hij is in de vluchtauto blijven zitten en heeft gewacht totdat zijn drie medeverdachten terugkeerden. Verdachte heeft gezien dat deze drie medeverdachten in een hem onbekende auto reden. Vervolgens heeft verdachte met een andere medeverdachte gelegenheid geboden aan zijn drie medeverdachten om over te stappen in de vluchtauto. In de vluchtauto heeft verdachte gezien dat een medeverdachte een laptop had buitgemaakt. Ook heeft verdachte geïnformeerd naar wat zijn medeverdachten in de woning hadden gepakt. Na de geslaagde beroving is verdachte samen met zijn medeverdachten op de vlucht geslagen. Tijdens deze vlucht zijn verdachte en zijn medeverdachten aangehouden.
Uit het vorenoverwogene volgt dat verdachte op de hoogte was van het plan in een bepaalde woning goederen te stelen, hoe zij de woning zouden kunnen binnengaan en hoe de buit zou worden verdeeld. Verdachte wist voorts dat er een wapen in het spel was alsmede dat de beroving resultaat had opgeleverd. Met dit alles heeft verdachte ingestemd door in de auto te stappen, de eerste keer mee te gaan naar de woning en door te informeren naar de resultaten van de beroving. Hierin is ook mede zijn bijdrage aan de beroving gelegen. Die bijdrage bestaat voorts uit het bieden van gelegenheid gezamenlijk te vluchten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat door verdachte en zijn medeverdachten dusdanig nauw en volledig is samengewerkt dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit als medepleger kan worden beschouwd.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL, VOORAFGEGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, EN HET FEIT WORDT GEPLEEGD GEDURENDE DE VOOR DE NACHTRUST BESTEMDE TIJD IN EEN WONING DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich -samen met anderen- schuldig gemaakt aan een beroving in een woning.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben het plan beraamd om te gaan stelen. Verdachte is met zijn medeverdachten naar de woning van het slachtoffer gereden en met drie medeverdachten is hij vervolgens de tuin binnengedrongen. Bij de woning hebben zij de huissleutels van het slachtoffer weggenomen. Omdat het nog niet rustig genoeg was zijn zij vertrokken om later terug te keren. Alvorens zij weer naar de woning van het slachtoffer zijn gereden, hebben zij nog een tas opgepikt met daarin een gasdrukpistool.
Weer bij de woning aangekomen zijn drie medeverdachten de woning van het slachtoffer binnengedrongen en hebben hem onder bedreiging van het pistool overmeesterd, vastgetaped en beroofd. Verdachte is samen met een medeverdachte in de auto blijven wachten omdat hij naar eigen zeggen op dat moment te stoned was.
Nadat de medeverdachten uit de woning kwamen waren zij onder meer in het bezit van een auto. Verdachte is samen met een medeverdachte achter hen aangereden. Nadat de drie medeverdachten zich hadden ontdaan van de gestolen auto zijn zij in de auto bij verdachte gestapt. Verdachte ziet dat zijn medeverdachten een laptop buit hebben gemaakt en hij vraagt naar andere buit. Vervolgens zijn ze op de vlucht geslagen.
Het behoeft geen betoog dat een dergelijk feit grote afkeuring verdient. Het staat buiten twijfel dat de overval voor het slachtoffer zeer beangstigend moet zijn geweest. Niet in de laatste plaats omdat hij 's avonds laat in zijn eigen woning, een plek waar hij wordt geacht zich veilig te kunnen voelen, is overvallen. Daarbij is een pistool op hem gericht geweest. De overvallers hebben het vastgebonden slachtoffer na de beroving aan zijn lot overgelaten. Ook in de samenleving wordt op dergelijke feiten met grote onrust gereageerd.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 9 februari 2007. De reclassering heeft zich onthouden van een strafadvies omdat verdachte een ontkennende verdachte zou zijn.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet als ontkennende verdachte valt aan te merken, ook niet ten tijde van het opmaken van het reclasseringsrapport. Verdachte heeft tevens ter zitting aangegeven bereid te zijn om mee te werken met een eventueel verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de relatief beperkte rol van verdachte in het geheel, zijn persoonlijke omstandigheden zoals ter terechtzitting gebleken en met het feit dat hij niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen.
Mede om deze reden zal de rechtbank een gedeelte van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan verbinden de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte in de toekomst zal worden ondersteund en begeleid door de Reclassering, een en ander zoals vermeld in het dictum.
Deze voorwaardelijke straf dient ook als waarschuwing aan de verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.
De rechtbank komt derhalve tot een hogere vrijheidsstraf dan gevorderd.
7.2 De overige beslissingen
7.2.1 De inbeslaggenomen voorwerpen
Op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat onder verdachte in beslag is genomen:
2 sportschoenen, merk Lacoste, kleur zwart (nummer 14)
1 GSM telefoon, merk Nokia, kleur wit (nummer 16)
die aan hem toebehoren.
Met betrekking tot deze inbeslaggenomen voorwerpen zal de rechtbank teruggave gelasten aan verdachte.
Niet is gebleken dat genoemde voorwerpen in enige relatie staan tot het bewezenverklaarde feit.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. Vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIERENTWINTIG MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ACHT MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt;
verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de hierboven onder 7.2.1 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.J.P. Lock, voorzitter,
mr. E.H. van der Steeg en mr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2007.
mrs. Kristen en Van der Steeg zijn wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.