ECLI:NL:RBDOR:2007:BA0897
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.J.P. van Essen
- I.M.A. Hinfelaar
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Wraking van de voorzitter van de strafkamer in een strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 8 maart 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzitter van de strafkamer. Het verzoek werd ingediend door de raadsman van de verdachte tijdens de zitting van 15 februari 2007. De raadsman voerde aan dat de voorzitter van de strafkamer niet de nodige medewerking verleende en beslissingen had genomen die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden die op de zitting van 15 februari 2007 naar voren zijn gebracht.
De rechtbank oordeelde dat niet alle gronden voor de wraking terstond en tegelijk waren voorgedragen, zoals vereist door artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer concludeerde dat de voorzitter van de strafkamer niet vooringenomen was en dat de door de raadsman aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding was. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat de stelling van de raadsman niet voldoende was om het verzoek tot wraking te onderbouwen.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de rechtbank bevestigde dat de voorzitter van de strafkamer op correcte wijze had gehandeld. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de drie rechters, die de zaak in behandeling hadden genomen.