ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ9707

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
68352 / KG ZA 07-23
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van executie en betaling in kort geding

In deze zaak vorderen eisers in kort geding de staking van de executie van een vonnis door gedaagde sub 1, De Roest, en betaling van een geldsom door gedaagde sub 2, Dori. De rechtbank Dordrecht heeft op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. De vordering tot staking van de executie wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van misbruik van recht. Eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun vordering jegens Dori, die hen zou moeten vrijwaren van de vordering van De Roest. De rechtbank overweegt dat de executie van het vonnis van 27 september 2006 door De Roest niet op een juridische of feitelijke misslag berust en dat er geen nieuwe feiten zijn die de executie onredelijk maken. De financiële situatie van eisers is precair, maar dit is niet voldoende om de vorderingen te honoreren. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van zowel De Roest als Dori. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak om de belangen van de executant te respecteren, zolang er geen duidelijke redenen zijn om de executie te schorsen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 68352 / KG ZA 07-23
Vonnis in kort geding van 22 februari 2007
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. de vennootschap onder firma
V.O.F. SCHOONMAAKBEDRIJF [bedrijfsnaam],
gevestigd te Rotterdam,
eisers,
procureur mr. J.A. Visser,
advocaat mr. J. van Weerden te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWCOMBINATIE DE ROEST SDO B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Heerjansdam,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. M. Hoogenboom te Barendrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DORI ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam, kantoorhoudende te Hardinxveld-Giessendam,
gedaagde sub 2,
procureur mr. V.J. Groot,
advocaten mr. J.P. Koets en mr. R.G.N. Le Roy te Haarlem.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eisers] (eisers gezamenlijk) [eiser sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3], De Roest en Dori genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 15 februari 2007 kennis genomen van het volgende:
- de dagvaarding van 17 januari 2007,
- de pleitnota van [eisers] tevens houdende vermindering van eis,
- de pleitnota van De Roest,
- de pleitnota van Dori,
- de door [eisers] en Dori overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Dori is eigenaresse van vier kantoorpanden aan het Zuideinde te Barendrecht. [eiseres sub 3] verricht aldaar schoonmaakwerkzaamheden voor Dori.
2.2. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn vennoten van [eiseres sub 3].
2.3. [eisers] hebben aan De Roest diverse offertes gevraagd, onder andere voor het aanleggen van parkeerplaatsen en het verrichten van herstel- en onderhoudswerkzaamheden ten aanzien van voornoemde kantoorpanden. De Roest heeft deze werkzaamheden uitgevoerd en facturen opgesteld.
2.4. Op 1 juli 2002 heeft De Roest de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht verlof te verlenen tot het leggen van beslag ten laste van [eisers]. Daartoe heeft De Roest gesteld dat [eisers] in gebreke blijven met het betalen van de facturen.
De voorzieningenrechter heeft het verlof op diezelfde datum verleend.
2.5. Vervolgens heeft De Roest op 2 juli 2002 conservatoir beslag doen leggen op een aan [eiser sub 1] in eigendom toebehorende woning aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak).
2.6. Na de beslaglegging heeft De Roest bij dagvaarding van 15 juli 2002 een procedure jegens [eisers] voor de rechtbank Rotterdam aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft De Roest gevorderd [eisers] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 118.912,78.
2.7.[eisers] zijn in die procedure bijgestaan door mr. A. Quispel en hebben verweer gevoerd.
2.8. Bij tussenvonnis van 20 oktober 2004 heeft de rechtbank [eisers] toegelaten tot het tegenbewijs van de stelling van De Roest dat [eisers] en niet Dori opdracht hebben gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden.
2.9. Na het horen van getuigen heeft de rechtbank Rotterdam bij eindvonnis van 27 september 2006 het volgende overwogen:
"2.7 Uit bovenstaande getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat [eisers] niet is geslaagd in het te leveren tegenbewijs. Immers, voor zover de getuigen verklaard hebben over de totstandkoming van de contracten, blijkt uit de verklaringen wel dat -in elk geval bij het eerste contract- ter sprake is geweest dat [eiser sub 1] als tussenpersoon optrad, dan wel dat achter [eiser sub 1] nog de eigenaar van de panden stond, maar niet dat De Roest begreep of moest begrijpen dat [eiseres sub 3] niet zijn wederpartij bij de opdrachten was. Uit de getuigenverklaringen is niet voldoende aannemelijk geworden dat de overeenkomst(en) niet door [eisers], maar door Dori gesloten zijn, dan wel dat De Roest dit heeft moeten begrijpen. Dat De Roest heeft begrepen dat achter [eiser sub 1] een achterliggende partij stond is daarvoor onvoldoende, nu dit niet uitsluit dat [eiser sub 1] zelf, zij het als onderaannemer, de overeenkomsten aanging."
2.10. Vervolgens heeft de rechtbank [eisers] hoofdelijk veroordeeld om aan De Roest een bedrag van € 98.235,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 96.692,58 vanaf 9 juli 2002 tot de dag van volledige betaling alsmede de proceskosten, welke aan de zijde van De Roest zijn begroot op € 3.913,37 aan verschotten en € 6.125,- aan salaris van de procureur.
2.11. De Roest heeft executiemaatregelen getroffen ten aanzien van de onroerende zaak.
2.12. In opdracht van [eiser sub 1] is de onroerende zaak getaxeerd door Kroon Taxaties oz te Rotterdam. Uit het daarvan opgemaakte rapport van 20 oktober 2006 blijkt een onderhandse verkoopwaarde van € 183.000,- en een executiewaarde van € 161.000,-.
2.13. [eisers] hebben bij dagvaarding van 22 december 2006 hoger beroep ingesteld. Er is tegen een dag in juni 2007 gedagvaard.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen -samengevat- na vermindering van eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. primair De Roest te verbieden het vonnis (verder) ten uitvoer te laten leggen, dit op straffe van een dwangsom, althans subsidiair de executie van het vonnis op te schorten totdat bij in kracht van gewijsde gegane beslissing definitief en volledig is beslist omtrent de vorderingen van De Roest;
b. primair Dori te veroordelen aan [eisers] (bij wijze van voorschot) een bedrag van € 91.942,86 te betalen, althans subsidiair een bedrag van € 47.437,25;
c. De Roest en Dori, hoofdelijk des de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Ter onderbouwing van de vordering jegens De Roest stellen [eisers] het volgende.
3.2.1. De veroordeling is in elk geval voor een deel ten onrechte uitgesproken. De Roest kan daardoor hooguit recht hebben op een bedrag van € 52.816,97. De bestreden vonnissen kunnen om die reden niet in stand blijven, zodat het executoriaal beslag dient te worden opgeheven. De Roest maakt misbruik van haar bevoegdheid door het beslag te handhaven.
3.2.2. Voorts is er sprake van misbruik van bevoegdheid omdat de executiewaarde van de onroerende zaak, na aftrek van de hypothecaire lening, te gering is om enig substantieel verhaal te bieden. Subsidiair dient de executie te worden opgeschort, totdat in hoofdzaak definitief is beslist.
3.2.3.Indien de executie wordt doorgezet, bestaat het risico dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] kort voor het pensioen van [eiser sub 1] dakloos worden, hetgeen een noodtoestand doet ontstaan.
3.2.4. Dori is gehouden [eisers] te vrijwaren jegens de vorderingen van De Roest.
Er is sprake van een verzuim van mr. Quispel door in de bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam Dori niet in vrijwaring op te roepen. Dit verzuim vloeit voort uit een kennelijke belangenverstrengeling omdat mr. Quispel in de betreffende periode tevens de belangen van Dori behartigde. [eisers] overwegen om mr. Quispel tucht- en civielrechtelijk aansprakelijk te stellen. De Roest hoort daarvan niet te profiteren. Zij heeft er voor gekozen de executie door te zetten, terwijl voor haar duidelijk is dat [eisers] niet aan de veroordeling kunnen voldoen.
3.3. Ter onderbouwing van de vordering jegens Dori voeren [eisers] aan dat de betreffende facturen van De Roest zien op werkzaamheden welke zijn verricht in kantoorpanden die aan Dori in eigendom toebehoren.
Dori dient het bedrag waarvoor [eisers] zijn veroordeeld te voldoen op grond van afspraken tussen [eisers] en Dori, zaakwaarneming dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
3.4. De Roest en Dori voeren ieder afzonderlijk verweer.
Het verweer van De Roest en Dori strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], althans tot niet ontvankelijk verklaring van [eisers] met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
De Roest en Dori hebben gevorderd de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voorts heeft De Roest gevorderd [eisers] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Op het verweer van De Roest en Dori wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ten aanzien van De Roest
4.1. Het spoedeisend belang van [eisers] vloeit voort uit de dreigende executoriale verkoop van de onroerende zaak.
4.2. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3. Niet is gesteld of gebleken dat het onderhavige vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. Zoals door De Roest terecht is aangevoerd, is de rechtbank Rotterdam in de vonnissen van 20 oktober 2004 en 27 september 2006 reeds uitgebreid ingegaan op de vraag of [eisers] of Dori opdracht hebben gegeven tot het uitvoeren van de werkzaamheden alsmede (de hoogte van) de verschillende facturen. Hetgeen [eisers] daaromtrent in dit kort geding aanvoeren kan niet afdoen aan de inhoud van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, zodat voorshands van de juistheid van die vonnissen dient te worden uitgegaan.
4.4. Na het vonnis van 27 september 2006 zijn er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, op grond waarvan de executie van dat vonnis niet kan worden aanvaard, of die meebrengen dat De Roest in redelijkheid geen gebruik kan maken van haar recht tot executie van dat vonnis. Een dergelijk feit of omstandigheid schuilt ook niet in de omstandigheid dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dakloos dreigen te worden door de executoriale verkoop van de onroerende zaak noch dat deze zaak geen substantieel verhaal zou bieden. Volgens het overgelegde taxatierapport bedraagt de executiewaarde immers € 161.000,- terwijl [eiser sub 1] ter zitting heeft verklaard dat het restant van de hypothecaire schuld € 100.000,- bedraagt. Aldus is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat de onroerende zaak geen substantieel verhaal zou bieden. Nu in dit kort geding voorshands dient te worden uitgegaan van de juistheid van de vordering van De Roest, is het niet onredelijk dat thans een aanvang wordt gemaakt met het betalen van die vordering aangezien deze reeds in 2002 door De Roest aanhangig is gemaakt. Ter zitting is gesteld dat het bedrag voor de onderneming substantieel is en dat de bedrijfsvoering in gevaar dreigt te komen bij verder uitstel, wat reëel voorkomt.
Hetgeen [eisers] hebben gesteld ten aanzien van een mogelijke beroepsfout van mr. Quispel leidt niet tot de conclusie dat tenuitvoerlegging van het vonnis door De Roest niet kan worden aanvaard. Hetgeen geldt in de verhouding tussen [eisers] en de voormalig raadsman staat immers los van de beslissing in de procedure tussen De Roest en [eisers]. Bovendien is niet gebleken dat [eisers] inmiddels daadwerkelijk stappen hebben genomen welke kunnen leiden tot een tucht- dan wel civielrechtelijke uitspraak omtrent het handelen van mr. Quispel. In dat opzicht is derhalve evenmin aannemelijk geworden dat De Roest, gezien het door haar gestelde belang bij spoedige betaling, misbruik maakt van haar recht door thans over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis.
Daarbij is voorts in aanmerking genomen dat [eisers] in de hoger beroep procedure evenmin voortvarend handelen. Hoewel de dagvaarding al in december 2006 is uitgebracht, zullen [eisers] niet eerder dan in juni 2007 van grieven kunnen dienen.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eisers] jegens De Roest dienen te worden afgewezen.
Ten aanzien van Dori
4.6. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.7. Het spoedeisend belang van [eisers] bij de vorderingen jegens Dori vloeit voort uit de hierboven besproken vorderingen van [eisers] jegens De Roest welke strekken tot het staken van een dreigende executie.
4.8. [eisers] stellen dat zij een vordering hebben jegens Dori, aangezien door De Roest werkzaamheden zijn verricht in kantoorpanden die aan Dori in eigendom toebehoren. [eisers] zijn weliswaar veroordeeld de facturen van De Roest te betalen, maar eigenlijk dient Dori dit bedrag aan [eisers] te voldoen op grond van afspraken tussen [eisers] en Dori, zaakwaarneming dan wel ongerechtvaardigde verrijking, aldus [eisers].
In de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 27 september 2006 zijn [eisers] toegelaten tot het tegenbewijs van de stelling van De Roest dat [eisers] en niet Dori opdracht hebben gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden. Blijkens het eindvonnis van de rechtbank zijn [eisers] niet in dat bewijs geslaagd.
Het bewijs dat thans aan de zijde van [eisers] voor hun stelling wordt aangeboden is schaars. [eisers] zijn kennelijk voornemens ten bewijze van hun stelling omtrent het bestaan van een vordering jegens Dori directeuren van die laatste vennootschap te horen.
Ter zitting is gebleken dat het oproepen van deze personen reeds tussen [eisers] en mr. Quispel is besproken in het kader van de procedure bij de rechtbank Rotterdam, maar daarvan is toen -om wat voor reden dan ook- afgezien. Mede gezien de inhoud van de overige getuigenverklaringen, zoals weergegeven in het vonnis van 27 september 2006, is dit onvoldoende om in kort geding tot een ander oordeel te kunnen komen dan hetgeen is overwogen is eerdergenoemd vonnis van de rechtbank Rotterdam.
Ook overigens is niet gebleken dat Dori gehouden is de facturen van De Roest te voldoen.
Dori heeft gemotiveerd betwist dat er sprake zou zijn van zaakwaarneming danwel ongerechtvaardigde verrijking, terwijl [eisers] er voorshands niet in zijn geslaagd hun stellingen op deze punten te onderbouwen. Nu daarvoor nadere bewijslevering nodig is, leent de beantwoording van de vraag of hier sprake is van zaakwaarneming of ongerecht-vaardigde verrijking zich niet voor kort geding.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eisers] een vordering hebben op Dori.
4.9. De financiële situatie van [eisers] is uiterst precair. Ter zitting is gebleken dat [eisers] tevergeefs hebben getracht bij de bank een lening te krijgen teneinde de vordering van De Roest te kunnen voldoen. Het restitutierisico is derhalve voldoende aannemelijk geworden.
4.10. Nu het bestaan van de vordering voorshands niet aannemelijk is geworden, terwijl er voorts sprake is van een restitutierisico aan de zijde van [eisers] dienen de vorderingen tegen Dori te worden afgewezen.
De proceskosten
4.11. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Roest respectievelijk Dori worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.067,00
4.12. Aangezien De Roest dit heeft gevorderd, zullen [eisers], nu hun positie dat rechtvaardigt, jegens haar hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van De Roest tot op heden begroot op EUR 1.067,00,
5.3. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Dori tot op heden begroot op EUR 1.067,00,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2007.