RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500461-06
Zittingsdatum: 13 februari 2007
Uitspraak: 27 februari 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1962,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Breda, locatie POI Vrouwen, te Breda.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen dat:
zij op of omstreeks 18 juli 2006 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk spiritus, althans een brandbare stof, over het bed en de vloer, althans in de woning, gegooid en/of vervolgens (met een brandende lucifer) die spiritus, althans brandbare stof, in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die spiritus, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inventaris van die woning en/of voor de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte veroordeelt wordt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, met aftrek van voorarrest en tevens dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd zal worden opgelegd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 8 juli 2006 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk spiritus over het bed en de vloer gegooid en vervolgens (met een brandende lucifer) die spiritus in brand gestoken, ten gevolge waarvan dat pand gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inventaris van die woning en voor de belendende woningen en levensgevaar voor de bewoners van de belendende woningen te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS,
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers d.d. 23 januari 2007 omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer naar voren -zakelijk weergegeven -:
Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Er is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis, van afhankelijkheid van meerdere psychoactieve middelen en van een chronische psychose die voldoet aan de diagnostische criteria van paranoïde schizofrenie. Ten tijde van het ten laste gelegde bestonden de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis evenzo. De invloed van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis op het gedrag van verdachte was zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Uit het door psychiater dr. M.J. Trommel d.d. 18 januari 2007 omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer naar voren - zakelijk weergegeven -:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van paranoïde schizofrenie en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en borderline kenmerken. Verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde in een ziekelijke geestestoestand, waardoor zij, indien het ten laste gelegde bewezen wordt, geacht kan worden te hebben gehandeld op geleide van haar gedachtewereld, zonder dat zij haar handelwijze in voldoende mate onder controle kon houden van haar eigen wilsbeschikking.
Indien bewezen zal worden dat verdachte schuldig is aan het ten laste gelegde, adviseert de onderzoeker vanuit psychiatrisch oogpunt beschouwd, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door haar gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar flatwoning. Verdachte heeft haar bed en de vloer met spiritus overgoten en deze vervolgens met lucifers in brand gestoken. Verdachte is, ingevolge haar verklaring ten overstaan van de politie, tot haar daad gekomen door de stem van Satan die via de radio tot haar kwam en alle vliegjes die in de kamer waren. Door haar daad zou verdachte bevrijd worden van de macht van Satan.
Als gevolg van de brand is een gedeelte van de woning verbrand en een ander gedeelte zwaar beschadigd geraakt door de rook, roet, hitte en het bluswater. Ook de aangrenzende woningen hebben fikse rookschade opgelopen.
Verdachte heeft door haar handelen een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen, die relatief goed is afgelopen, doordat er slechts materiële schade is ontstaan, hoewel de gevaarzetting, gegeven de naast en onder gelegen woningen en de aanwezigheid van bewoners aldaar, groot was.
Dergelijke feiten behoren tot de meest zware misdrijven omdat als gevolg daarvan zeer onbeheersbare (levens)gevaarzettende situaties kunnen ontstaan en zij rechtvaardigen derhalve de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals uit de diverse rapportages van de deskundigen zijn gebleken. Voorts houdt de rechtbank rekening met het uittreksel van de Justitiële Documentatie omtrent verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor feiten waarbij de algemene veiligheid van personen in het geding was. Bij het bepalen van de strafmodaliteit alsmede de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de hiervoor onder 6.2 vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Tevens betrekt de rechtbank bij de beoordeling en beantwoording van deze vragen de rapporten van de deskundigen
Bij tussenvonnis van 2 november 2006 is door de rechtbank het gesloten onderzoek heropent, teneinde opnieuw een multidisciplinair onderzoek naar de geestvermogens van verdachte te laten uitvoeren.
De rechtbank heeft nu de beschikking over vier deskundigen rapportages omtrent de geestvermogens van verdachte. Gelet op de eerder genomen beslissing van deze rechtbank tot heropening van het onderzoek, zal de rechtbank bij de bepaling van de strafmodaliteit aansluiting zoeken bij de meest recente deskundigen rapporten van psycholoog A.F.J.M. Zwegers en psychiater M.J. Trommel.
Uit het rapport van de psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers, voornoemd, komt omtrent een eventueel te nemen maatregel onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -:
De gedrevenheid om haar mogelijkheden tot zelfbepaling aan te tonen, lijkt verdachtes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde mede bepaald te hebben, terwijl daarnaast mogelijk korte psychotische overschrijdingen een rol speelden. Het is niet mogelijk om verdachtes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde volledig toe te schrijven aan de gebrekkige realiteitstoetsing in samenhang met een floride psychotische toestand, mede omdat belangrijke kenmerken zoals psychotische angst of uit de psychotische beleving voortkomende walging, in de delictbeleving ontbreken. Als het ten laste gelegde bewezen wordt, dan moet geconcludeerd worden dat met de behandeling van verdachtes psychiatrische stoornis, onder meer door tijdelijke opname in een psychiatrisch ziekenhuis, gevaarlijk gedrag niet voorkomen kon worden. Door de gebrekkige realiteitstoetsing vanuit verdachtes chronische psychose, door haar sterke neiging tot zelfvertoon vanuit de borderline persoonlijkheidsstructuur en door de drempelverlagende invloed van middelenmisbruik, is de kans op gevaarlijk gedrag in de toekomst verhoogd.
Om de kans op gevaarlijk gedrag in de toekomst te verkleinen is behandeling aangewezen van zowel verdachtes psychose als persoonlijkheidsontwikkeling en haar middelenmisbruik. De prognose daarvan is onzeker, althans is niet te voorzien wanneer recidivegevaar dat uit verdachtes gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis voortkomt onder invloed van de behandeling zodanig zal zijn dat een verblijf in een beveiligde omgeving niet langer noodzakelijk is. Gelet op het recidivegevaar, de onzekere prognose en de wenselijkheid om behandeling in een beveiligde omgeving te laten plaatsvinden, is het advies om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen.
Omdat zich zonder twijfel momenten zullen aandienen waarop verdachte opnieuw floride psychotisch is en er op die momenten geen sprake van een intacte realiteitstoetsing zal zijn, kan niet verwacht worden dat verdachte zich structureel aan voorwaarden kan houden. In het verleden recidiveerde verdachte meermaals tijdens de proeftijd bij een voorwaardelijke straf. De mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is derhalve geen wenselijke optie.
Uit het rapport van de psycholoog dr. M.J. Trommel, voornoemd, komt omtrent een eventueel te nemen maatregel onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -:
Zolang verdachte zich aan behandeling en begeleiding onttrekt, is de kans op recidive hoog te noemen. Verdachte heeft in het verleden bewezen dat zij niet vrijwillig op een effectieve wijze aan een behandelprogramma kan deelnemen. Haar verslavingsgedrag en haar persoonlijkheidsstoornis hebben hierbij in aanzienlijke mate bijdragen, dat zij niet gemotiveerd was haar gedrag te willen c.q. te kunnen veranderen. Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een eventueel ingestelde behandeling op vrijwillige basis geen kans van slagen inhoudt. Evenmin kan van het stellen van voorwaarden in het kader van een op te leggen maatregel gunstig resultaat worden verwacht.
Indien het ten laste gelegde wordt bewezen, rest mij niets anders dan te adviseren om verdachte een maatregel op te leggen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, aangezien zonder het opleggen van een dergelijke maatregel verdachte enerzijds een gevaar blijft betekenen voor anderen c.q. voor de algemene veiligheid van personen en anderzijds niet kan worden behandeld voor haar ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Indien u overgaat tot oplegging van de maatregel adviseer ik deze ten uitvoer gelegd worden in de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd, mede in aanmerking genomen dat
- bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond;
- de bewezen verklaarde feiten een misdrijf betreffen als omschreven in artikel 37a, eerste lid aanhef sub 1° van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel met verpleging eist.
De rechtbank acht een behandeling in een minder gedwongen kader, zoals TBS met voorwaarden, zoals door de verdediging bepleit, ontoereikend, gezien de aard van de bij verdachte geconstateerde stoornis en de daarmee samenhangende hoge kans op recidive. De rechtbank zal in haar uitspraak een advies opnemen omtrent de plaats waar de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal moeten worden ten uitvoer gelegd.
Al het voorafgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat naast oplegging van de maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
GELAST DAT DE VERDACHTE TER BESCHIKKING WORDT GESTELD;
BEVEELT DAT DE TER BESCHIKKING GESTELDE VAN OVERHEIDSWEGE WORDT VERPLEEGD;
adviseert dat de maatregel ten uitvoer zal worden gelegd in de Van der Hoeven kliniek te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. P.L. van Dijke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Schenk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2007.