RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummers: 11/500215-06 en 11/005715-04 (tul)
Zittingsdatum : 6 februari 2007
Uitspraak: 20 februari 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1956,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid West, locatie De Ijssel, te krimpen aan den IJssel.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2006 te Dordrecht [slachtoffer](zijnde zijn, verdachtes, ex-vrouw) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je huis in de brand", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 december 2004 tot en met 21 maart 2006 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
[slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, ex-vrouw), in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] opgebeld en/of haar antwoordapparaat ingesproken en/of
- zich opgehouden bij de woning, althans in de buurt, van die [slachtoffer];
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan;
vordert dat aan de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging zal worden opgelegd en dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 21 maart 2006 te Dordrecht [slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, ex-vrouw) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je huis in de brand";
2.
in de periode van 22 december 2004 tot en met 21 maart 2006 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, ex-vrouw), met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- die [slachtoffer] opgebeld en haar antwoordapparaat ingesproken en
- zich opgehouden bij de woning van die [slachtoffer].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is aangevoerd dat het opzet in het onder 2. ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. In dat verband voert de raadsvrouw met name aan dat het voor de verdachte niet voldoende kenbaar was dat het slachtoffer geen contact (meer) met hem wilde. Zo reageerde zij wisselend op het telefonisch contact dat de verdachte met haar zocht en kwam het voor dat wanneer verdachte belde zij de verbinding niet verbrak maar een gesprek met hem aanging. Onder deze omstandigheden zou de verdachte niet geweten hebben dat zij geen contact met hem wilde.
De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat in de periode waarin de verdachte het slachtoffer benaderde een contactverbod voor hem gold. Hij mocht op basis van een eerdere veroordeling geen contact met het slachtoffer opnemen. Verdachte wist daarvan. Desondanks zocht hij contact met het slachtoffer en zette hij aldus de belaging van het slachtoffer - dat ook slachtoffer was in de zaak waarvoor verdachte eerder is veroordeeld - onverstoorbaar voort.
Het slachtoffer heeft verdachte meer dan eens duidelijk gemaakt dat zij geen contact wenste. Verdachte wist dat wanneer het slachtoffer nee zei, het inderdaad ook nee was. Hij heeft zich hieraan echter niets gelegen laten liggen en zocht bij herhaling opnieuw contact met haar en zette haar daarmee onder druk. Dat het slachtoffer niet steeds in alle gevallen meteen na tot stand komen van de telefonische verbinding het contact met verdachte verbrak heeft te maken met het feit dat delen van gesprekken ook over hun kinderen gingen. Dit wil echter niet zeggen dat er geen sprake was van belaging. In dat verband overweegt de rechtbank dat wanneer belaging over een bepaalde periode plaatsvindt dat niet wil zeggen dat belaging altijd even intensief en op dezelfde manier plaatsvindt.
De rechtbank is dan ook - mede gelet op de inhoud van het dossier - van oordeel dat het verweer van de verdediging niet kan slagen en verwerpt dit derhalve.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT;
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Rapportage
Op verzoek van de rechter-commissaris is door R.A. van der Pol, forensisch psychiater, een onderzoek naar de persoon van de verdachte verricht. Psychiater Van der Pol heeft per briefrapport d.d. 14 juni 2006 daarover - zakelijk weergegeven - het volgende gerapporteerd:
Het is niet gelukt te komen tot een psychiatrisch onderzoek van de verdachte voor een eventuele pro justitia rapportage. De verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen. Uit de dossiergegevens en eerdere rapportages komen geen aanwijzingen naar voren die duiden op een essentiële verandering ten aanzien van eerdere conclusies. Het verloop van de begeleiding na de detentie sluit aan bij het eerdere vermoeden dat slechts beperkte begeleidingsmogelijkheden bestaan. Dit maakt dat de kans op het slagen van een behandeling zelfs in het kader van een TBS met voorwaarden als nihil moet worden aangemerkt. Mocht een betere en goed onderbouwde oriëntatie op het psychiatrisch toestandsbeeld noodzakelijk zijn, dan kan uitsluitend van een gedwongen klinische observatie in het Pieter Baancentrum sprake zijn.
Uit het vervolgens door A.C. Bruijns, psychiater en J.M. Oudejans, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 21 december 2006 is gebleken dat de verdachte geen medewerking heeft verleend aan zowel het psychologisch als het psychiatrisch onderzoek. De conclusies van de in 2005 opgemaakte rapportages kunnen door de deskundigen, zo stellen zij, om die reden bevestigd noch verworpen worden.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de reeds in 2005 over de verdachte uitgebrachte rapportages naar aanleiding van diens poging tot doodslag op zijn moeder en belaging van zijn ex-vrouw (het slachtoffer ook in de onderhavige zaak). Deze rapportages zijn uitgebracht door psycholoog L. Frederikze en psychiater B.A. Blansjaar.
Uit het door L. Frederikze, psycholoog, omtrent de verdachte uitgebrachte rapport, d.d. mei 2005 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -:
De verdachte maakt een krenkbare, verongelijkte en emotioneel labiele indruk. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische kenmerken. Verdachtes zelfredzaamheid, sociale vaardigheden en sociaal inzicht, agressieregulatie en draagkracht zijn beperkt. Door de scheiding is de problematiek verhevigd aan de oppervlakte gekomen met momenten van controleverlies en impulsdoorbraken. Dit bestond ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft geen probleembesef en ziet niet wat zijn gedrag bij anderen teweegbrengt. Geadviseerd wordt de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit het door B.A. Blansjaar, psychiater, omtrent de verdachte uitgebrachte rapport, d.d. 18 april 2005 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Blijkens de bevindingen van het psychiatrisch onderzoek leed de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk afhankelijke kenmerken. Naar het oordeel van rapporteur was hij door deze persoonlijkheidsstoornis dusdanig beperkt in zijn mogelijkheden adequaat te reageren op verlating dat hij verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht voor het tenlastegelegde.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt in dat verband allereerst dat de deskundigen van het Pieter Baancentrum na onderzoek van de verdachte tot de conclusie komen dat de in 2005 door de deskundigen over verdachte psychologische en psychiatrische rapportages noch bevestigd noch verworpen kunnen worden.
De rechtbank overweegt voorts dat genoemde deskundigen Frederikze en Blansjaar beiden concluderen tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Deze rapportages acht de rechtbank - mede gezien de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van de onderhavige zaak, waarin het immers gaat om feiten die geheel in lijn liggen met de feiten waarvoor verdachte eerder is veroordeeld en naar aanleiding waarvan is gerapporteerd - van dien aard dat kan worden gezegd dat hiermee ook thans tot een voldoende onderbouwd oordeel kan worden gekomen voor wat betreft de vaststelling van de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de rapportage van psychiater Van der Pol die immers rapporteerde niet de indruk te hebben dat - sinds de rapportages over de verdachte in 2005 - een verandering in de persoonlijkheid van de verdachte heeft plaatsgevonden.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen die de straf hebben bepaald en tot de maatregel hebben geleid
7.1 Motivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging gericht tegen het leven van zijn ex-vrouw. Hij heeft voorts stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en de rest van haar gezin, zowel telefonisch als door zich te begeven naar haar woning en haar aldaar te bedreigen. De geborgenheid van deze plek waar zijn ex-vrouw en hun zoons zich veilig zouden moeten voelen, is door de verdachte keer op keer geweld aangedaan. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij in het bijzonder aan dat hij zijn ex-vrouw aldus heeft geterroriseerd, terwijl hij eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Daarbij laat de rechtbank bovendien meewegen dat de verdachte een voor hem bestaand contactverbod ten aanzien van zijn ex-vrouw volslagen heeft genegeerd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen alsmede gezien de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, is het opleggen van een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. De eis van de officier van justitie doet geen recht aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank acht een gevangenisstraf geïndiceerd gezien het onverzettelijke optreden van verdachte jegens zijn ex-vrouw en zal dan ook, anders dan door de officier van justitie gevorderd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2006 waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder is veroordeeld op 16 juni 2005 wegens belaging en een poging tot doodslag. Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat hier sprake was van belaging van zijn ex-vrouw en een poging tot doodslag op zijn moeder. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid zoals vastgesteld in de adviezen die de deskundigen hebben opgesteld.
De rechtbank heeft de verdachte door het Pieter Baancentrum laten onderzoeken. De rechtbank constateert dat daar geen duidelijkheid omtrent de noodzakelijkheid van de tbs-maatregel is komen vast te staan, vanwege het feit dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen. Evenwel vindt de rechtbank op basis van de overige rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht, de in het verleden gepleegde feiten, de nu bewezenverklaarde feiten, de overeenkomst tussen die feiten en het gevaar dat de verdachte voor zijn omgeving vormt, aanleiding te gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. De bewezen geachte 'bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht' en de 'belaging' behoren tot de misdrijven zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1o van het Wetboek van Strafrecht.
Vereist is dat er een causaal verband bestaat tussen de gebrekkige ontwikkeling, dan wel ziekelijke stoornis, en de gepleegde strafbare feiten. De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten betreffen handelingen waarmee de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De gedragsdeskundigen hebben geconstateerd dat bij de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten onder meer een sterke afhankelijkheid van zijn ex-vrouw bestond. In relatie tot de aard van de gepleegde feiten leidt dit bij de rechtbank tot de overtuiging dat er een causaal verband bestaat tussen de feiten en de stoornis.
Voorts acht de rechtbank voor de oplegging van de tbs-maatregel van belang dat gebleken is dat een bijzondere voorwaarde onvoldoende mogelijkheden biedt de verdachte te begeleiden en te behandelen en het recidivegevaar terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. Psycholoog Frederikze heeft in 2005 naar aanleiding van de destijds gepleegde delicten geadviseerd aan de verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen. Psychiater Blansjaar adviseerde daarentegen een gevangenisstraf op te leggen met een voorwaardelijk deel en daaraan te koppelen de bijzondere voorwaarde dat de verdachte onder begeleiding van de Reclassering zou worden gesteld en een klinisch psychiatrische behandeling zou ondergaan. De rechtbank heeft zich bij beslissing van 16 juni 2005 aangesloten bij het advies van de psychiater. De rechtbank heeft in het dossier in de huidige zaak een afloopbericht van de Reclassering d.d. 6 maart 2006 aangetroffen, waarin gerapporteerd wordt dat de verdachte zich destijds dermate afwerend en afhoudend opstelde en zoveel weerstand bood dat het voor de Reclassering niet mogelijk was hem te begeleiden. Voorts staat in het afloopbericht aangegeven dat de kans op recidive groot is. De recidive met betrekking tot de belaging heeft zich inmiddels gerealiseerd. Verdere recidive moet ernstig worden gevreesd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd nu
- bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond,
- de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Wetboek van Strafrecht,
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist.
7.3 De vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
De verdachte is door de meervoudige kamer van de rechtbank te Dordrecht bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 juli 2005 in de zaak onder parketnummer 11/005715-04 veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf met bevel dat 10 maanden daarvan niet ten uitvoer worden gelegd. Dit geldt niet wanneer de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de bijzondere voorwaarde, die inhoudt dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat nodig oordeelt en ook als dat inhoudt een klinische psychiatrische behandeling en of opname in GGZ "De Grote Rivieren" te Dordrecht of een andere soortgelijke instelling ter behandeling van zijn problematiek.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De veroordeelde heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd. Daarnaast is de rechtbank uit het dossier gebleken dat de verdachte de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd, aangezien hij geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan de begeleiding door de Reclassering.
De rechtbank ziet daarin voldoende aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 37a, 37b, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de TERBESCHIKKINGSTELLING van de verdachte met bevel tot VERPLEGING VAN OVERHEIDSWEGE;
gelast de TENUITVOERLEGGING van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Dordrecht van 16 juni 2005, parketnummer 11/005715-04, te weten een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. R.R. Roukema en mr. dr. M.I. Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. Huizenga, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2007.
Wegens afwezigheid is mr. Roukema buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.