ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ7928

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
1 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
68193 / KG ZA 07-10
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het respecteren van het recht van buurweg en het verwijderen van verkeersbelemmeringen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht werd behandeld, hebben eisers, buren van gedaagden, een kort geding aangespannen om hun recht op een buurweg te waarborgen. Het grindpad dat door beide partijen wordt gebruikt, is de enige uitweg naar de openbare weg. Eisers vorderden dat gedaagden hen een vrije en onbelemmerde doorgang zouden verlenen over dit grindpad, en dat gedaagden belemmerende drempels zouden verwijderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het grindpad inderdaad als buurweg kan worden aangemerkt, en dat eisers een gerechtvaardigd beroep op dit recht kunnen doen. De rechter oordeelde dat gedaagden hun voertuigen zodanig moeten parkeren dat eisers niet worden gehinderd in hun doorgang. De vordering tot het verwijderen van de drempels werd echter afgewezen, omdat deze niet voldoende spoedeisend was en de drempels niet als verkeersbelemmerend werden beschouwd. Gedaagden werden veroordeeld in de kosten van het geding, en er werd een dwangsom opgelegd voor het geval zij in gebreke zouden blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 68193 / KG ZA 07-10
vonnis in kort geding d.d. 1 februari 2007
in de zaak van
[eiser] en [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat en procureur mr. J. Wijnja te Sliedrecht,
tegen
[gedaagde man] en [gedaagde vrouw],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. S. Meeuwsen,
advocaat mr. A.J. Begthel.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eisers] en [gedaagden]
1. Het procesverloop
De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 18 januari 2007 kennis genomen van de volgende processtukken:
dagvaarding van 9 januari 2007,
conclusie van eis in reconventie,
pleitnotities van mr. J. Wijnja, voornoemd,
pleitnotities van mr. A.J. Begthel, voornoemd,
de door beide partijen overgelegde producties.
Er is vonnis gevraagd.
2. De feiten
in conventie en reconventie
2.1 [eisers] en [gedaagden] wonen beiden in [woonplaats] en zijn elkaars buren. [eisers] woont op [huisnummer] en [gedaagden] op [huisnummer].
2.2 Tussen de percelen ligt een grindpad dat deels in eigendom is bij [eisers] en deels bij [gedaagden] Dit grindpad ligt er reeds tientallen jaren en wordt door beide partijen gebruikt als uitweg naar de openbare weg. Op het smalste deel van het pad na de haakse bochten, gezien vanaf de openbare weg, kunnen twee auto's elkaar niet passeren.
2.3 Er is geen recht van buurweg opgenomen in de openbare registers.
2.4 [gedaagden] heeft op het grindpad een drietal verkeersdrempels aangebracht.
2.5 In het najaar van 2006 heeft [gedaagden] zijn auto een aantal maal op het smalste deel van het pad geplaatst.
2.6 [eisers] heeft op 16 november 2006 [gedaagden] gesommeerd hem per direct een vrije en onbelemmerde doorgang te verlenen, binnen veertien dagen het recht van de buurweg te respecteren en medewerking te verlenen aan notariële vastlegging hiervan. [gedaagden] heeft per brief van 15 december 2006 schriftelijk medegedeeld niet aan de sommatie te voldoen.
2.7 Op het smalste deel van het grindpad blijven regelmatig plassen hemelwater staan.
2.8 De woning van [eisers] beschikt over een rieten dak, maar niet over een goot om het hemelwater op te vangen.
2.9 [gedaagden] teelt groente op een strook grond rondom zijn schuur. Hieraan grenst het weiland van [eisers] waarin schapen lopen. Ter bescherming van de groente hebben partijen afgesproken dat [gedaagden] een deugdelijk hek zou plaatsen. Het door [gedaagden] geplaatste hek bestaat uit houtwerk en kippengaas.
2.10 In het hek zitten diverse gaten die schapen van [eisers] hebben doen ontstaan door het schurken van hun vacht.
3. De standpunten van partijen
in conventie en reconventie
3.1 [eisers] vordert in conventie (kort samen gevat), uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen tot het verwijderen van de belemmerende drempels en [eisers] een vrije en onbelemmerde doorgang te verlenen over het grindpad, zodat dit recht van buurweg wordt geëerbiedigd, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom à € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan en voor iedere keer dat [gedaagden] geheel dan wel gedeeltelijk in gebreke blijft door niet aan het te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
3.2 In reconventie vordert [gedaagden], uitvoerbaar bij voorraad, [eisers] te veroordelen:
- zijn dakbedekkingen zodanig in te richten dat daar vanaf geen hemelwater op het erf van [gedaagden] stroomt;
- het door dieren van [eisers] vernielde hek rond de schuur van [gedaagden] terug te brengen in de oorspronkelijke staat.
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom à € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [eisers] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven om aan het te wijzen vonnis te voldoen, alsmede te [eisers] te veroordelen in de proceskosten.
3.3 Partijen bestrijden over en weer elkaars standpunten. De inhoud van hun stellingen zal in het navolgende voor zover nodig nader worden beschreven.
4. De beoordeling
in conventie
4.1 Het betreffende grindpad is voor beide partijen de enige uitweg naar de openbare weg. Tevens loopt het pad over twee erven en doet het dienst voor de gebruikers van deze erven. Zo bezien zou dit pad een buurweg kunnen betreffen als bedoeld in artikel 719 BW (oud). Dit is echter nog niet voldoende om te kunnen vaststellen dat het grindpad een buurweg betreft. Nu het door [eisers] gestelde recht van buurweg niet is vastgelegd in de openbare registers, zal het bestaan van de buurweg op een andere wijze moeten worden vastgesteld.
4.2 Voor het bestaan van een buurweg -en het daaruit voortvloeiende recht van buurweg- dient de in de literatuur heersende subjectieve leer te worden toegepast. Deze houdt in dat het recht van buurweg alleen kan worden bewezen door een vermoeden. Dit vermoeden kan worden ontleend aan het feit dat buren al sinds mensenheugenis gemeenschappelijk gebruikmaken van een weg. In onderhavig geschil heeft [eisers] voldoende aannemelijk gesteld dat hij en [gedaagden] dan wel hun rechtsvoorgangers reeds vele tientallen jaren gebruik maken van dit grindpad.
4.3 Dit vermoeden kan door [gedaagden] worden weerlegd indien hij aantoont [eisers] en zijn rechtsvoorgangers slechts te hebben gedoogd op zijn deel van het grindpad. [gedaagden] heeft dit echter onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.4 Op grond van het voorgaande staat vast dat het in het geding zijnde grindpad een buurweg betreft, zodat het aannemelijk is dat [eisers] een gerechtvaardigd beroep doet op het hieruit voortvloeiende recht van buurweg. Er dient nu te worden vastgesteld of [gedaagden] de vrije en onbelemmerde doorgang van [eisers] verhindert door zowel het grindpad met voertuigen te blokkeren als verkeersdrempels te plaatsen.
4.5 Er bestaat voor [eisers] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen nu hij stelt dat [gedaagden] door de weg te blokkeren hem hindert in zijn recht op een vrije en onbelemmerde doorgang over het -voor hem als enige uitweg naar de openbare weg bestaande- grindpad.
4.6 In onderhavig geschil heeft [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij zijn auto enige malen zodanig op het smalste deel van het grindpad heeft geparkeerd dat het voor [eisers] onmogelijk was een vrije en onbelemmerde doorgang te genieten. Onvoldoende is dat [gedaagden] zijn auto steeds op verzoek heeft verplaatst. De belemmering was dan al een feit. Het gestelde over het op deze wijze belemmeren van een vrije doorgang is derhalve voorshands aannemelijk en dit deel van de vordering zal worden toegewezen, zoals hierna geformuleerd.
4.7 Ten aanzien van de vordering tot het verwijderen van de verkeersbelemmerde drempels ontbreekt echter het spoedeisend belang nu deze situatie ruim een jaar geleden is ontstaan. Afgezien daarvan werken de drie door Van den Broek geplaatste drempels niet verkeersbelemmerend en verhinderen zij allerminst de vrije doorgang. De vordering ten aanzien van dit onderdeel wordt dan ook afgewezen.
4.8 De vordering dat [gedaagden] het recht van buurweg van [eisers] nu en in de toekomst ten volle moet eerbiedigen, is te absoluut, te ruim en te ongericht om voor toewijzing in kort geding vatbaar te zijn.
4.9 Aldus dient te worden geconcludeerd dat de vordering van [eisers] deels zal worden toegewezen, en wel ten aanzien van het zodanig parkeren van voertuigen door [gedaagden] dat [eisers] niet wordt gehinderd in zijn vrije en onbelemmerde doorgang over het grindpad. De gevorderde dwangsom is ook voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat daaraan een maximum wordt verbonden zoals nader vermeld.
4.10 Nu [gedaagden] in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
in reconventie
4.11 Allereerst zal worden beoordeeld of [eisers] heeft nagelaten zijn dak zodanig in te richten dat daar vanaf hemelwater op het erf van [gedaagden] stroomt, met als gevolg dat op dit erf grote plassen ontstaan.
4.12 Nu [eisers] betwist dat de plassen het gevolg zijn van zijn nalaten, [gedaagden] als bewijs een foto heeft overlegd die onvoldoende aantoont waar het water op zijn erf vandaan komt en de betreffende daknok van [eisers] haaks op het stuk erf staat waarop de plassen blijven liggen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eisers] op grond van art 5:52 BW onrechtmatig handelt jegens [gedaagden] De vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.13 [gedaagden] vordert tevens dat [eisers] het door zijn schapen vernielde hek terugbrengt in de oorspronkelijke staat.
4.14 Partijen hebben afgesproken dat [gedaagden] een deugdelijk, daarmee "schaapbestendig", hek zou plaatsen om de schapen van [eisers] van zijn erf te houden. [eisers] stelt -hetgeen niet door [gedaagden] is weersproken- dat de schade aan het hek is ontstaan doordat zijn schapen met hun vacht tegen het hek hebben staan schurken. Dit is natuurlijk gedrag van schapen. Daarom moet worden geconcludeerd dat het door [gedaagden] geplaatste hek niet deugdelijk was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het terugbrengen van het hek in de oorspronkelijke staat geen adequate vordering betreft. Immers wordt op deze wijze een niet deugdelijk hek teruggeplaatst dat de schapen weer zullen vernielen. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.15 Hoofdregel van artikel 6:179 BW is dat de bezitter van een dier aansprakelijkheid draagt voor de door dit dier aangerichte schade. Uitzondering hierop is de situatie waarin bezitter bij (theoretische) controle over het dier -op het tijdstip van het ontstaan van de schade- niet aansprakelijk kan worden gesteld op grond van artikel 6:162 BW. Deze uitzondering is in onderhavig geval van toepassing. De vernielingen aan het hek kunnen [eisers] niet worden toegerekend, omdat [gedaagden] heeft nagelaten een deugdelijk "schaapbestendig" hek te plaatsen. Immers hebben de schapen de schade doen ontstaan door met hun vacht tegen het hek te schurken. Dit betreft dit een natuurlijk gedrag waar een "schaapbestendig" hek tegen bestand behoort te zijn. [eisers] kan derhalve niet aansprakelijk worden gesteld voor de door zijn schapen aangerichte schade aan het hek van [gedaagden] De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.16 Nu [gedaagden] in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en reconventie.
5. De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagden] zijn voertuigen zodanig op te stellen dat [eisers] niet wordt gehinderd in zijn vrije en onbelemmerde doorgang over het grindpad;
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom zal verbeuren van € 500,- voor iedere keer dat hij in gebreke zal blijven aan dit vonnis te voldoen, zulks tot een maximum van € 25.000,- ;
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] bepaald op € 816,- aan salaris van de procureur en op € 340,64 aan verschotten, waarvan € 248,- aan griffierecht;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] bepaald op € 816,- aan salaris van de procureur en op nihil aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2007.