ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ7560

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
63228 / HA ZA 06-2090
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en verzwijging van strafrechtelijk verleden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser, [eiser], en de Onderlinge Brandwaarborgmaatschappij Leerbroek e.o. B.A. (hierna: OBM) over een schadevergoeding na een inbraak in de woning van eiser. Eiser had een inboedelverzekering afgesloten bij OBM en diende een verzoek tot schadevergoeding in na een inbraak op 18 november 2004. De verzekeraar weigerde echter de schadevergoeding, omdat zij stelde dat eiser belangrijke informatie had verzwegen met betrekking tot zijn strafrechtelijk verleden, wat volgens OBM de verzekeringsovereenkomst vernietigbaar zou maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvraagformulier voor de verzekering niet volledig was ingevuld, met name de vraag over het strafrechtelijk verleden was niet beantwoord. Eiser stelde dat deze vraag niet aan hem was gesteld door de medewerker van OBM die het formulier invulde. De rechtbank oordeelde dat het niet reageren op het aanvraagformulier niet als een daad van verzwijging kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat OBM, als verzekeraar, ook verantwoordelijk was voor het zorgvuldig verwerken van de aanvraag en het stellen van aanvullende vragen indien nodig.

De rechtbank heeft eiser opgedragen te bewijzen dat de waarde van de gestolen ketting ten tijde van de inbraak € 6000,-- bedroeg. De zaak is verwezen naar een rolzitting om eiser in de gelegenheid te stellen bewijsstukken over te leggen en getuigen op te geven. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat het getuigenverhoor zou plaatsvinden voor mr. E.D. Rentema op een nader te bepalen datum.

De uitspraak van de rechtbank benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de verzekerde als de verzekeraar in het kader van het afsluiten van een verzekering en het indienen van schadeclaims. Het vonnis is gewezen op 31 januari 2007.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 63228 / HA ZA 06-2090
vonnis van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2007
in de zaak van
-[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser ,
procureur: mr. J.A. Visser,
tegen
-de onderlinge verzekeringsmaatschappij
Onderlinge Brandwaarborgmaatschappij Leerbroek e.o. B.A.,
gevestigd te Leerbroek,
gedaagde,
procureur: mr. G.W. Boogaard..
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en OBM.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
dagvaarding van 12 januari 2006,
herstelexploit van 23 januari 2006,
conclusie van antwoord van 15 maart 2006,
akte van depot van 20 april 2006,
tussenvonnis van 29 maart 2006,
proces-verbaal van de op 13 december 2006 gehouden comparitie van partijen,
de door beide partijen overgelegde producties.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1 Tussen [eiser] en OBM (handelend onder de naam Univé Verzekeringen) heeft vanaf mei 2001 een verzekeringsovereenkomst ter zake van inboedel bestaan, onder welke verzekering door [eiser], wegens geleden schade bij diefstal door braak in zijn woning in november 2004 ontstaan, een verzoek tot uitkering bij gedaagde is ingediend.
2.2 De overeenkomst is aangegaan, op basis van een door [eiser] ondertekend aanvraagformulier gedateerd 30 mei 2001.
2.3 In dat aanvraagformulier is de navolgende vraag opgenomen: "Werd u of een verzekerde in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden voorgesteld of heeft u feiten te melden omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden van u of van een verzekerde, die binnen de afgelopen 8 jaar zijn voorgevallen of andere feiten die voor het beoordelen van deze verzekeringsaanvraag van belang zouden kunnen zijn?".
2.4 Die vraag is in het onderhavige geval niet beantwoord. De met "ja"of "nee" aan te kruisen vakjes zijn leeg gebleven.
Het aanvraagformulier is vervolgens door Univé Zwolle verwerkt.
2.5 In opdracht van OBM is door Compander B.V. te Assen een rapport, gedateerd 6 april 2005, m.b.t. de inbraakschade en de daarbij betrokken feiten en omstandigheden vervaardigd. [eiser] verwijst naar dat bij dagvaarding door hem overgelegde rapport, welk rapport later ook nog door OBM ter griffie is gedeponeerd.
2.6 In het rapport van de expert van OBM is onder meer het volgende vastgesteld:
"-Vooralsnog is niet aangetoond dat de door verzekeringnemer gemelde inbraak niet heeft plaats gevonden,
-Evenmin is vooralsnog enige negatieve betrokkenheid van verzekeringnemer bij de gemelde inbraak aangetoond,
-Door verzekeringnemer en diverse getuigen werd verklaard dat de ontvreemde ketting bij een juwelier in Antwerpen werd gekocht,
-Verzekeringnemer verklaarde tot 1998 meerdere malen met politie en justitie in aanraking te zijn geweest. Dit ter zake diefstallen, inbraken en geweldplegingen. Hij verklaarde tevens dat het aanvraagformulier voor de inboedelverzekering door een medewerkster van Univé was ingevuld en dat hem de vraag met betrekking tot zijn strafrechtelijk verleden niet was gesteld. Op het aanvraagformulier is bij de desbetreffende vraag noch "ja" noch "nee" aangekruist.
- de bewuste medewerker die het aanvraagformulier had ingevuld was niet meer bij Univé werkzaam.
- (....)
-Na het afleggen van zijn verklaring toonde [broer eiser] mij een videoband. Hij deelde mij mede dat deze videoband was gemaakt tijdens de reis, die hij in juli 2004 samen met onder andere zijn ouders en zijn broer [eiser] van [plaatsnaam] naar Marokko had gemaakt. Op deze videoband is meerdere malen duidelijk te zien dat verzekeringnemer een gouden ketting met geschakelde platen bezet met diamanten draagt.(...)".
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert dat OBM bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 6352,60 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot die der algehele voldoening , met verklaring voor recht dat de verzekeringsovereenkomst voortduurt, met veroordeling van gedaagde, ook uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
Hij voert daartoe het volgende aan.
3.2 Op 18 november 2004 is, bij afwezigheid van [eiser] tussen 18.15 en 21.00 uur, in zijn toenmalige huis aan de [adres] te [plaatsnaam] ingebroken waarbij een kluis met de navolgende inhoud door de inbrekers is meegenomen: een witgouden ketting met diamanten, waarde € 6000,--, een spaarpot met kleingeld tussen de € 200,-- en € 300,-- , twee huissleutels, twee paspoorten (één van eiser en één van zijn vriendin), kosten € 38,80 per stuk en de kluis zelf, waarde € 25,--.
[eiser] stelt zijn totale schade, exclusief rente en kosten, op € 6352,60.
3.3 Het bedrag van € 6000,-- voor de ketting, die in Antwerpen bij juwelier Emerald bvba is gekocht, is deels betaald met de inruil van een andere ketting. [eiser] heeft aldus daadwerkelijk een bedrag van € 4300,-- aan de juwelier betaald.
3.4 Ten tijde van het aangaan van de verzekering op 30 mei 2001 is het formulier door iemand van OBM ingevuld en is de vraag m.b.t een eventueel strafrechtelijk verleden niet aan [eiser] gesteld.
Het verweer
De conclusie van OBM strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Zij voert als verweer het volgende aan.
3.5 OBM is niet bekend met een inbraak op 18 november 2004 in het woonhuis van [eiser], maar wel met een inbraak aldaar op 13 november 2004.
3.6 Op 7 januari 2005 heeft [eiser] aan een medewerker van Compander B.V. medegedeeld dat hij tot 1998 een strafrechtelijk verleden heeft, waardoor de verzekeringsovereenkomst, zo stelt OBM, op grond van de wet vernietigbaar is, althans dat [eiser] feiten en omstandigheden heeft achtergehouden, als gevolg waarvan OBM indien zij die omstandigheden wel tijdig zou hebben gekend, de verzekeringsovereenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan..
3.7 Niet is komen vast te staan dat het formulier door een medewerker van OBM is ingevuld. Het is door [eiser] zelf of namens hem door een derde ingevuld en daarna slechts verwerkt door een medewerker van Univé te Zwolle.
3.8 De geloofwaardigheid van [eiser] is aan twijfel onderhevig, omdat hij op 4 april 2005 ter zake van een aanvraag personenautoverzekering een soortgelijke vraag m.b.t. strafrechtelijk verleden met "nee" heeft beantwoord, zodat verzwijgen kennelijk een gewoonte van hem is.
3.9 [eiser] heeft verschillende met elkaar strijdige verklaringen over de betaling van de ketting afgelegd, hetgeen betekent dat hij niet de waarheid spreekt.
3.10 Zijn onbetrouwbaarheid blijkt ook uit het feit dat buren van [eiser] hebben verklaard dat zij dachten dat [eiser] misschien zelf de deur had geforceeerd, omdat hij zijn sleutels wellicht was vergeten. Als je dat van iemand denkt, moet er toch wel iets aan de hand zijn, aldus OBM.
3.11 Zowel de aankoop van de ketting als ook de daaraan door [eiser] toegekende waarde van € 6000,-- worden door OBM betwist.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Uit de stukken kan genoegzaam worden opgemaakt dat [eiser] en OBM, ondanks dat verschillende data zijn genoemd, het over dezelfde inbraak hebben.
4.2 Door OBM is, voor zover hier uit de stukken blijkt, niet de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst ingeroepen, maar slechts de schade-uitkering geweigerd, zodat de verzekeringsovereenkomst voortduurt. [eiser] heeft aldus bij een verklaring voor recht inhoudende dat die verzekering voortduurt geen belang, zodat dit onderdeel der vordering zal worden afgewezen.
4.3 Ter gelegenheid van de comparitie na conclusie van antwoord heeft OBM bij monde van haar directeur, [naam directeur], verklaard dat er in mei 2001 niemand van OBM of Univé bij [eiser] is geweest om het formulier in te vullen. Deze uitspraak komt niet overeen met hetgeen de door OBM ingeschakelde expert heeft geconstateerd, noch met hetgeen door [eiser] dienaangaande is gesteld.
4.4 De expert, [naam expert], van Compander B.V. heeft in zijn rapport geconcludeerd: "De bewuste werknemer die het aanvraagformulier had ingevuld was niet meer bij Univé werkzaam". In dat licht is niet aannemelijk geworden dat [eiser], zoals OBM heeft gesteld, het formulier zelf heeft ingevuld of door een ander dan iemand van OBM heeft laten invullen.
4.5 Hierbij wordt nog overwogen dat het te dezen meer relevant is wat OBM met het formulier heeft gedaan, dan door wie het is ingevuld. Vast staat immers dat dit formulier kort nadien door een medewerker van OBM, althans van Univé, is verwerkt. Indien dat zorgvuldig zou zijn geschied, zou toen zijn opvallen dat de vraag m.b.t. het strafrechtelijk verleden oningevuld was gebleven, hetgeen tot het stellen van aanvullende vragen aan [eiser] zou hebben moeten leiden. Door dit na te laten kan de daaraan door OBM verbonden conclusie inhoudende dat [eiser] iets zou hebben verzwegen, welke conclusie door haar eigen expert gemotiveerd niet wordt onderschreven, niet worden aanvaard.
4.6 Evenmin is aanvaardbaar de stelling van OBM dat [eiser] haar belangrijke omstandigheden heeft onthouden en dat zij, indien zij die wel zou hebben geweten, de overeenkomst niet, althans op andere voorwaarden zou zijn aangegaan. Het aanvraagformulier is een objectieve toets en naast hetgeen in dat formulier wordt gevraagd is er geen plicht om iets over een strafrechtelijk verleden te vermelden nu die vraag al expliciet in dat aanvraagformulier is opgenomen. Ook dat verweer faalt dus.
4.7 Evenmin kan worden aangenomen dat [eiser] zich op 4 april 2005 bij het aangaan van een nieuwe verzekeringovereenkomst aan verzwijging heeft schuldig gemaakt, zo dat feit al in retrospectief van invloed zou kunnen zijn. Op die dag was OBM, gelet op de toen al door haar aan Compander B.V. gegeven opdracht tot het instellen van een onderzoek (het rapport kwam twee dagen later gereed) er immers van op de hoogte dat er bij haarzelf bezwaren tegen [eiser] bestonden. OBM heeft daarvan toen geen blijk jegens [eiser] gegeven, maar pas achteraf in deze procedure als vast aangenomen dat [eiser] ook toen weer omstandigheden heeft verzwegen.
4.8 Het door [eiser] dienaangaande ter comparitie gestelde dat de medewerkster van OBM in september 2005 aanvankelijk het "ja" hokje bij de vraag omtrent het strafrechtelijk verleden op instigatie van [eiser] had aangekruist, maar dat later weer heeft doorgehaald en toen het "nee" hokje heeft ingevuld, omdat zij alsnog constateerde dat de termijn van 8 jaren inmiddels voorbij was, strookt geheel met wat het formulier aangeeft en is dan ook in voldoende mate aannemelijk te achten.
Dit verweer van OBM wordt derhalve eveneens gepasseerd.
4.9 Voor het overige zijn de stellingen van OBM met betrekking tot de eventuele onbetrouwbaarheid van [eiser] speculatief, onvoldoende onderbouwd en veelal niet in overeenstemming met hetgeen haar eigen deskundige heeft vastgesteld.
4.10 Op grond van de stellingen van [eiser] in samenhang met de rapportage van Compander, kan worden aangenomen dat de ketting van [eiser] bij de inbraak is gestolen.
4.11 Nu de waarde van deze ketting uit de overgelegde stukken en hetgeen verder is gesteld onvoldoende kan worden vastgesteld, immers ontbreekt een aankoopnota en is het oorspronkelijke certificaat van echtheid niet meer voor handen, zal [eiser] op de voet van art. 150 Rv. toegelaten worden te bewijzen dat de waarde van de ketting ten tijde van de inbraak € 6000,-- bedroeg.
4.12 Partijen verschillen niet van mening over de hoogte van het resterende schadebedrag ad € 352,60, zodat dit voor toewijzing gereed ligt.
5. De beslissing
De rechtbank:
draagt [eiser] op te bewijzen, desgewenst door middel van getuigen, dat de waarde van de ketting ten tijde van de inbraak € 6000,-- bedroeg.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 februari 2007 om [eiser] in de gelegenheid te stellen alsdan bij akte bewijsstukken over te leggen en/of de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven en de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende vier maanden mede te delen;
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. E.D. Rentema, die daartoe zal overgaan op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
houdt elke nadere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 31 januari 2007.