ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ7013

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/510201-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. dr. C.J. van der Wilt
  • mr. W.J.M. Diekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor invoer van cocaïne en deelname aan criminele organisatie

Op 25 januari 2007 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het meermaals invoeren van cocaïne in Nederland vanuit de Dominicaanse Republiek, het treffen van voorbereidingshandelingen hiertoe en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 juli 2004 tot 6 juli 2005, samen met anderen, opzettelijk cocaïne heeft binnengebracht in Nederland. Ondanks dat de autoriteiten niet altijd konden vaststellen dat het om cocaïne ging, concludeerde de rechtbank op basis van getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen dat de verdachte betrokken was bij meerdere drugstransporten. De verdachte had een actieve rol in de organisatie, waarbij hij koeriers regelde, tickets en vervoer organiseerde en geld overmaakte naar medeverdachten in de Dominicaanse Republiek. De rechtbank verwierp verweren van de verdediging over de onduidelijkheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen goederen, omdat niet was komen vast te staan dat deze in verband konden worden gebracht met misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/510201-05
Zittingsdatum : 11 januari 2007
Uitspraak : 25 januari 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1982,
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond, locatie De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot 06 juli 2005 te Dordrecht,
in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans een
stof/middel bedoeld in lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot 06 jul 2005 te Dordrecht,
in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10
van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, althans een stof/middel bedoeld in lijst I van de
Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht
te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit
te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of
meer van) verdachtes mededader(s),
- koeriers geregeld en/of begeleid voor drugstransporten van de Dominicaanse
Republiek (via Spanje) naar Nederland en/of
- koeriers naar het vliegveld gebracht en/of opgehaald (van een treinstation)
en/of
- tickets/vluchten geregeld en betaald voor de koeriers en/of
- [betrokkene 1] benaderd om te koerieren en/of
- personen benaderd, waaronder [betrokkene 2], om vrouwen te regelen die wilden
koerieren en/of
- geld gestort en/of laten storten ten behoeven van bovengenoemde
drugstransporten en/of
- meermalen, althans eenmaal contact gehad met (medeverdachte) [betrokkene 3]
en/of (medeverdachte) [betrokkene 4] en/of (medeverdachte) [betrokkene 5] en/of
(medeverdachte) [betrokkene 6] en/of (medeverdachte) [betrokkene 1]
(over het regelen van koeriers, tijdstippen van vluchten, hoeveelheid
verdovende middelen en geld);
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot 06 jul 2005 te Dordrecht,
in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een
groep van twee of meer personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- het invoeren (vanuit de Dominicaanse Republiek, via Spanje, naar Nederland)
van cocaïne, althans een stof/middel in lijst I van de Opiumwet, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of het
plegen van strafbare voorbereidingshandelingen daartoe en/of
- het opzettelijk aanwezig hebben van (het) bovengenoemde stof/middel en/of
- het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van door die/dat
misdrij(f)(ven) verkregen geldbedragen;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde onvoldoende duidelijk is omschreven en derhalve partieel nietig dient te worden verklaard. In de tenlastelegging had aangegeven moeten worden om welke concrete transporten het gaat.
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen verklaringen van de diversen getuigen, het voor verdachte meer dan voldoende duidelijk kan zijn welke verschillende transporten in de ten laste gelegde periode hem kunnen worden toegerekend.
De rechtbank overweegt in dit verband dat verschillende getuigen die als koeriersters van drugstransporten zijn opgetreden, verklaringen hebben afgelegd over de datum waarop, dan wel de maand waarin, zij op reis gingen naar de Dominicaanse Republiek om daar drugs op te halen, welke vervolgens via Spanje naar Nederland werden gebracht. Ook hebben zij verklaringen afgelegd over de rol van verdachte hierbij en de contacten van hem met medeverdachten. Een aantal getuigen heeft daaromtrent verklaringen afgelegd ten overstaan van de politie; anderen eveneens ten overstaan van de rechter-commissaris.
Uit de ter terechtzitting d.d. 29 juni 2006 afgelegde getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat het om tenminste twee min of meer concreet (met vermelding van datum en/of maand) aangeduide transporten gaat waar verdachte bij betrokken is geweest. Dit beeld wordt bevestigd door getuigenverklaringen ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris afgelegd. Op grond hiervan kan er naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte geen misverstand bestaan welke transporten de officier hem ten laste heeft gelegd. De stelling van de raadsman dat elk transport naar datum en tijdstip dient te worden geconcretiseerd om te laste te kunnen worden gelegd, gaat naar het oordeel van de rechtbank te ver. Het gaat erom dat transporten met een voldoende mate van concreetheid uit het dossier te herleiden zijn. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in casu het geval. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Nu bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook voor het overige aan alle wettelijke eisen voldoet, is deze dus geldig.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 1 december 2004 tot 6 juli 2005 in Nederland meermalen tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
in de periode van 1 december 2004 tot 6 juli 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, anderen heeft getracht
te bewegen om die feiten mede te plegen, hebbende verdachte en/of (een of
meer van) verdachtes mededader(s),
- koeriers geregeld voor drugstransporten van de Dominicaanse
Republiek via Spanje naar Nederland en
- koeriers naar het vliegveld gebracht en opgehaald van een treinstation
en
- tickets/vluchten geregeld en betaald voor de koeriers en
- [betrokkene 1] benaderd om te koerieren en
- personen benaderd, waaronder [betrokkene 2], om vrouwen te regelen die wilden
koerieren en
- geld gestort en laten storten ten behoeve van bovengenoemde
drugstransporten en
- meermalen contact gehad met medeverdachte [betrokkene 3] en medeverdachte [betrokkene 4] en medeverdachte [betrokkene 5] en medeverdachte [betrokkene 1] over het regelen van koeriers, tijdstippen van vluchten, hoeveelheid verdovende middelen en geld;
3.
in de periode van 1 december 2004 tot 06 juli 2005 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het invoeren vanuit de Dominicaanse Republiek, via Spanje, naar Nederland
van cocaïne en het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen daartoe en
- het opzettelijk aanwezig hebben van (het) bovengenoemde stof/middel.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 Overweging ten aanzien van verweer met betrekking tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [betrokkene 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld deze getuige omtrent haar verklaringen te bevragen.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat de verdediging niet in staat is geweest de getuige [betrokkene 1] te horen, er niet toe leidt dat de door haar afgelegde verklaringen onbruikbaar zijn voor het bewijs. Ter terechtzitting van 29 juni 2006 heeft de rechtbank het niet aannemelijk geacht dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, daar zij meermalen is opgeroepen om te getuigen, maar telkens niet is verschenen. Ook tijdens de laatste terechtzitting d.d. 14 januari 2006 is niet gebleken dat dit inmiddels anders is komen te liggen. Daar de betreffende verklaringen zeker niet de enige bewijsmiddelen zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde volgt, acht de rechtbank voldoende termen aanwezig het verweer van de raadsman te verwerpen.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
4.3.1 Door de raadsman is betoogd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, daar niet kan worden bewezen dat bij de niet onderschepte transporten cocaïne is ingevoerd.
De rechtbank overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [betrokkene 7] op 2 mei 2005 in Madrid is gearresteerd als zijnde verdacht van het invoeren van verdovende middelen. Uit een rapportage van het Spaans Bureau voor geneesmiddelen, afdeling verdovende middelen, Laboratorium te Madrid d.d. 19 mei 2005 blijkt dat de verdovende middelen die door [betrokkene 7] zijn ingevoerd cocaïne bevatte met een gemiddeld gehalte van 63,5 %. Bij dit transport waren deels dezelfde personen betrokken als bij de transporten in februari en april 2005. Bij voornoemde transporten is telkens gebruik gemaakt van dezelfde modus operandi, zoals de wijze van vervoeren van het verboden middel, namelijk verpakt in zakjes die op het lichaam waren geplakt, en de route die de koeriersters hebben gevolgd, te weten per vlucht vanuit de Dominicaanse Republiek naar Madrid en vervolgens per trein naar Nederland. Voorts heeft koerierster [betrokkene 8] verklaard dat zij heeft gezien dat de cocaïne wit van kleur was.
De rechtbank gaat er onder deze omstandigheden van uit dat hetgeen in februari en april 2005 werd ingevoerd ook cocaïne bevattend materiaal was. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
4.3.2 Voorts heeft de raadsman betoogd dat deelneming van verdachte aan een criminele organisatie niet kan worden bewezen verklaard, omdat 1) verdachte slechts met name in verband wordt gebracht met één cocaïnetransport, 2) in de onderhavige strafzaak diverse verdachten worden opgevoerd die los van elkaar lijken te hebben geopereerd en 3) niet duidelijk is wat de rol van verdachte zou zijn in de mogelijke organisatie.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat 1) verdachte bij meerdere transporten was betrokken, 2) er verschillende personen bij die transporten waren betrokken, waaronder verdachte, die daarover steeds onderling intensief contact onderhielden en 3) verdachte binnen het geheel gold als vooraanstaande regelaar (onder meer ronselen van koeriers, kopen van vliegtickets, koeriers van en naar het vliegveld brengen, geld overboeken naar de Dominicaanse Republiek) die vooral werd aangestuurd door zijn vader (tevens medeverdachte) en medeverdachte [betrokkene 4].
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen, waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER A VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
2.
MEDEPLEGEN VAN EEN FEIT, BEDOELD IN HET VIERDE LID VAN ARTIKEL 10 VAN DE OPIUMWET VOORBEREIDEN, DOOR EEN ANDER TRACHTEN TE BEWEGEN OM DAT FEIT MEDE TE PLEGEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
3.
DEELNEMING AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank overweegt dat verdachte gedurende een periode van ongeveer een half jaar zich samen met anderen intensief heeft bezig gehouden met de invoer van cocaïne vanuit de Dominicaanse Republiek via Spanje naar Nederland. Ook heeft hij er in belangrijke mate aan bijgedragen dat de diverse cocaïnetransporten konden plaatsvinden. Zo ronselde hij koeriersters, regelde hij tickets en vervoer voor hen en haalde hen weer op nadat zij met cocaïne terug kwamen. Hij zorgde er mede voor dat zij de cocaïne afgaven en zorgde ook voor het overmaken van geld vanuit Nederland naar medeverdachten in de Dominicaanse Republiek. Uit diverse verklaringen van medeverdachten is komen vast te staan dat hij een belangrijke rol in de criminele organisatie speelde die zich met deze handel bezighield. Hij ontleende in deze organisatie een bepaald gezag aan het feit dat zijn vader in de Dominicaanse Republiek aan het hoofd van deze criminele organisatie stond en fungeerde als een soort van tweede man van deze organisatie in Nederland. Hij maakte bij het ronselen van koeriersters misbruik van de soms kwetsbare positie waarin deze vrouwen verkeerden en trachtte door hen in te zetten zelf zoveel mogelijk buiten schot te blijven. Door zo te handelen heeft verdachte op lafhartige wijze misbruik van hen gemaakt en hen bloot gesteld aan het risico te worden gearresteerd en tot (langdurige) gevangenisstraffen te worden veroordeeld.
Voorts is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen een onaanvaardbaar risico oplevert voor de volksgezondheid en tevens dat dit direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne heeft verdachte aangezet tot het in standhouden en verder uitbreiden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen. Op feiten als de onderhavige kan derhalve niet anders worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf van langere duur.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
de overige omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting gebleken. De rechtbank stelt vast dat verdachte strafrechtelijke documentatie heeft op het gebied van onder meer geweldsdelicten, maar niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van Opiumwet-delicten. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, te weten dat verdachte op 8 december 2006 in hoger beroep door het Gerechtshof Den Haag is veroordeeld wegens gijzeling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank is op grond hiervan en gezien de laatste veroordeling van 8 december 2006, naar aanleiding waarvan de rechtbank artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing acht, van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
7.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
Aan dit vonnis is als bijlage 3 een lijst gehecht van de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat deze goederen, te weten diverse papieren, een treinkaart en een strippenkaart aan de verdachte dienen te worden teruggegeven, omdat niet is komen vast te staan dat de voorwerpen in verband kunnen worden gebracht met één of meer misdrijven (artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht).
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (DRIE) JAREN;
beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de ten uit-voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de in beslaggenomen goederen:
gelast de teruggave aan veroordeelde van de hierboven onder 7.2.1 vermelde in beslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. dr. C.J. van der Wilt en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Vugt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2007.