RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/701084-06
Zittingsdatum : 9 januari 2007
Uitspraak : 23 januari 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1948,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 27 januari 1998 tot en met 30 juli 1998 in Leerdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij, verdachte, werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als huisarts in Leerdam, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënte en/of cliënte aan zijn, verdachtes, hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- zich laten aftrekken en/of laten pijpen, althans zijn penis laten betasten door die [slacht-offer] en/of
- de (onblote) borst(en) en/of (ontblote) vagina en/of andere (ontblote) delen van het lichaam van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast en/of
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- die [slachtoffer] in haar hals en/of nek gezoend en/of
- die [slachtoffer] dicht tegen zich aangetrokken en/of omarmd.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan;
Vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur, een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzetting van het recht het beroep van huisarts uit te oefenen voor de duur van twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 27 januari 1998 tot en met 30 juli 1998 in Leerdam, terwijl hij, verdachte, werkzaam was in de gezondheidszorg, te weten als huisarts in Leerdam, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënte aan zijn,
verdachtes, hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte,
- eenmaal zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- eenmaal zich laten aftrekken en laten pijpen door die [slachtoffer] en
- meermalen de (onblote) borst(en) van die [slachtoffer] gestreeld en betast en
- meermalen die [slachtoffer] getongzoend en
- meermalen die [slachtoffer] in haar hals en nek gezoend en
- meermalen die [slachtoffer] dicht tegen zich aangetrokken en omarmd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft betwist dat penetratie heeft plaatsgevonden, dat verdachte zich door het slachtoffer heeft laten aftrekken en pijpen en dat verdachte de ontblote borsten van het slachtoffer heeft gestreeld. Ten aanzien van de penetratie heeft de verdediging daarbij aangevoerd dat het slachtoffer hiervan in 1998 geen melding heeft gemaakt in haar klacht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dit zou niet stroken met haar latere aangifte hiervan.
Verdachte heeft jarenlang ontkend ontuchtige handelingen met het slachtoffer te hebben gepleegd, ook nadat hij door de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierover was gehoord. Eerst nadat door het slachtoffer aangifte is gedaan, heeft verdachte het merendeel van hetgeen het slachtoffer daarover heeft verklaard toegegeven. Hoewel verdachte ter zitting nog heeft verklaard dat hij destijds verlangde naar gemeenschap met het slachtoffer, dat hij de spanning opzocht en dat hij zocht naar gelegenheden om ongestoord samen te kunnen zijn, is hij de meest vergaande seksuele handelingen, waaronder de penetratie, desondanks blijven ontkennen. De rechtbank hecht aan deze ontkenning geen geloof vanwege het volgende. Het slachtoffer heeft gedetailleerd verklaard welke handelingen en onder welke omstandigheden deze hebben plaatsgevonden. Deze verklaringen heeft zij afgelegd mede op basis van een dagboek dat zij destijds heeft bijgehouden. Voor een groot deel, ook op detailniveau, komen haar verklaringen overeen met die van verdachte. Omtrent de genoemde, door verdachte ontkende handelingen worden de verklaringen van het slachtoffer gesteund door verklaringen van haar inmiddels ex-echtgenoot en door verklaringen van een vriendin die zij destijds in vertrouwen heeft genomen. De verklaring van verdachte (onder andere ten aanzien van het door hem ontkende bellen van het slachtoffer en bezoek van het slachtoffer aan zijn woning op de avond van 28 juli 1998 alwaar de penetratie zou hebben plaatsgevonden) strijdt met hetgeen onder meer de ex-echtgenoot uit eigen wetenschap over ter zake van deze feiten relevante omstandigheden heeft verklaard.
Uit het feit dat het slachtoffer in 1998 in haar klacht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen melding heeft gemaakt van de penetratie, trekt de rechtbank, anders dan de verdediging, niet de conclusie dat haar latere verklaring over de penetratie niet geloofwaardig is. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij de gebeurtenis op de avond van 28 juli 1998 niet als “gemeenschap” beschouwt, omdat er geen sprake was geweest van een zaadlozing en omdat verdachte zijn penis slechts voor een deel in haar vagina had gebracht. Ook heeft zij verklaard dat zij het heel moeilijk vond om hetgeen was voorgevallen te benoemen. De rechtbank acht dit geloofwaardige verklaringen voor de omstandigheid dat het slachtoffer eerst bij de aangifte bij de politie melding heeft gemaakt van de penetratie.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank de verklaringen van het slachtoffer over meer-genoemde handelingen geloofwaardig en hecht zij geen geloof aan de ontkenning door verdachte.
Daarnaast is door de verdediging bepleit dat sprake is geweest van vrijwilligheid aan de zijde van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de arts-patiënt relatie bij de seksuele handelingen onmiskenbaar een rol heeft gespeeld. Hoewel aan de zijde van het slachtoffer sprake was van vrijwilligheid, kan niet worden gezegd dat daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. In tegendeel, het slachtoffer heeft zich juist wegens psychische problematiek aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Zij had klachten van depressieve aard, was labiel en heeft aan de politie verklaard zodanig van verdachte afhankelijk te zijn dat zij zonder hem “niets was”. De rechtbank vindt in de bewijsmiddelen in ruime mate steun voor die verklaring van het slachtoffer.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
WERKZAAM IN DE GEZONDHEIDSZORG, ONTUCHT PLEGEN MET IEMAND DIE ZICH ALS PATIËNT AAN ZIJN HULP OF ZORG HEEFT TOEVERTROUWD, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straffen hebben bepaald
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, in zijn positie van huisarts, gedurende een half jaar een relatie van seksuele aard onderhouden met zijn patiënte, het slachtoffer. Deze relatie begon nadat het slachtoffer zich met psychische problemen tot verdachte had gewend. Verdachte heeft verklaard dat zijn eerste fysieke aanraking van het slachtoffer, in januari 1998, was bedoeld om uitdrukking te geven aan zijn gevoel van medeleven. Hij heeft voorts verklaard dat hij in de fout is gegaan toen hij daarna aan haar heeft gevraagd of zij ‘meer’ van hem wilde, waarmee hij op lichamelijke aanraking doelde. Het slachtoffer was daar gevoelig voor en vanaf dat moment heeft verdachte meermalen en in toenemende mate de seksuele spanning die het slachtoffer bij hem opwekte, opgezocht. Daarbij heeft hij niet alleen misbruik gemaakt van de beslotenheid van de spreekkamer en onderzoekkamer die hem als huisarts ten dienst stonden, maar heeft hij ook niet nagelaten om het slachtoffer zonder medische reden thuis op te zoeken en onder valse voorwendselen naar zijn eigen huis te laten komen teneinde aan zijn seksuele gevoelens ten opzichte van het slachtoffer uitdrukking te kunnen geven. Daarbij ging het van kwaad tot erger. Het lichamelijk contact tussen verdachte en slachtoffer beperkte zich niet alleen tot omhelzingen en aanrakingen, verdachte heeft ook het (deels) ontklede lichaam van het slachtoffer betast, haar ge(tong)zoend, zich door haar laten pijpen en aftrekken en uiteindelijk heeft verdachte ook zijn penis in de vagina van het slachtoffer gebracht.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij in de relatie met een patiënte, in plaats van een professionele afstand te bewaren, een sfeer heeft gecreëerd waarin seksuele handelingen konden plaatsvinden, die vervolgens ook daadwerkelijk en in steeds heviger vorm plaatsvonden. Daarnaast wordt verdachte kwalijk genomen dat hij zich geen – in ieder geval in sterk onvoldoende mate – rekenschap heeft gegeven van de zeer kwetsbare psychische positie waarin het slachtoffer verkeerde. De rechtbank rekent verdachte zijn misdragingen voorts zwaar aan vanwege het feit dat hij acht jaar lang gezwegen heeft en ook uitdrukkelijk ontkend heeft op momenten dat hij geconfronteerd werd met zijn gedrag. Daarmee heeft hij niet alleen het slachtoffer extra zwaar belast, maar ook zijn persoonlijke, kerkelijke en professionele omgeving, waarin vertrouwen in hem bestond en waar hij een voorbeeldfunctie vervulde, misleid.
In strafverminderende zin heeft de rechtbank bij de strafbepaling laten meewegen dat de verdachte door zijn maatschappelijke omgeving, met name de kerkgemeenschap waarbinnen verdachte meerdere functies bekleedde maar ook de plaatselijke gemeenschap waar hij als huisarts een min of meer bekende positie innam, op directe en publiekelijke wijze is geconfronteerd met zijn gedrag en daarvan reeds veel negatieve gevolgen heeft ondervonden. Ook hecht de rechtbank waarde aan het feit dat verdachte zich reeds uit eigen beweging onder behandeling heeft gesteld en houdt zij er rekening mee dat de feiten zich inmiddels meer dan acht jaar geleden hebben voorgedaan.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder acht gesla-gen op het voorlichtingsrapport van de reclassering, d.d. 1 december 2006, waarin een forensische behandeling in een verplicht kader geadviseerd wordt. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 28 september 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Omdat de rechtbank enerzijds uitdrukking wenst te geven aan de ernst van de feiten en omdat zij het anderzijds van groot belang acht dat de recidivekans zoveel mogelijk wordt beperkt en dat verdachte wordt begeleid en behandeld, zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt het ondergaan van een behandeling of therapie. Voorts mag verdachte zijn beroep als huisarts gedurende een bepaalde periode niet uitoefenen indien hij binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit begaat. De rechtbank denkt hierbij met name aan een vergelijkbare situatie als in deze zaak aan de orde is. De rechtbank acht naast het voorgaande een taakstraf, zoals gevorderd, niet op zijn plaats.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14d, 28, 31, 57 en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals ver-meld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier-boven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde een behandeling volgt in De Waag of een soortgelijke instelling;
verstrekt aan de Stichting Reclassering Nederland, voornoemd, de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
ONTZETTING VAN HET RECHT HET BEROEP VAN HUISARTS UIT TE OEFENEN voor de duur van 2 (TWEE) JAREN EN 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. F.J.P Lock, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. Huizenga, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2007.