RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500579-06
Zittingsdatum : 4 januari 2007
Uitspraak: 18 januari 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats]in 1936,
wonende te [woonplaats en adres]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 sep-tember 2006 te Gorinchem, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die be-stond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- die [slachtoffer] meegenomen naar een (flat)berging en/of
- (aldaar) zijn, verdachtes, kleding uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer] aan/over haar borsten en/of (de binnenzijde van haar boven-)benen en/of haar schaamstreek betast en/of gewreven en/of
- de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel gebracht en/of
- met zijn, verdachtes, geslachtsdeel (over) de schaamstreek van die [slachtoffer] geraakt en/of gewreven en/of
- op het lichaam van die [slachtoffer] is klaargekomen en/of
- zijn, verdachtes, vinger en/of geslachtsdeel in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] ge(tong)zoend;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 sep-tember 2006 te Gorinchem, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte
- die [slachtoffer] meegenomen naar een (flat)berging en/of
- (aldaar) zijn, verdachtes, kleding uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer] aan/over haar borsten en/of (de binnenzijde van haar boven-)benen en/of haar schaamstreek betast en/of gewreven en/of
- de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel gebracht en/of
- met zijn, verdachtes, geslachtsdeel (over) de schaamstreek van die [slachtoffer] geraakt en/of gewreven en/of
- op het lichaam van die [slachtoffer] is klaargekomen;
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke ei-sen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en voorts tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een straf[slachtoffer]verweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2006 te Gorinchem, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekki-ge ontwikkeling van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen en kenbaar te maken handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- die [slachtoffer] meegenomen naar een (flat)berging en
- aldaar zijn, verdachtes, kleding uitgetrokken en
- die [slachtoffer] over haar borsten en de binnenzijde van haar boven benen en haar schaamstreek betast en/of gewreven en
- de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel gebracht en
- met zijn, verdachtes, geslachtsdeel de schaamstreek van die [slachtoffer] geraakt en
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- die [slachtoffer] getongzoend;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aan-genomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het be-wijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijs-middelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, het dossier en de door het slachtoffer afgelegde verklaring, tot het oordeel gekomen dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voldoende blijkt dat verdachte niet alleen het slachtoffer goed kende, maar ook dat hij wist dat het slachtoffer verstandelijk beperkt was.
De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat verdachte met het slachtoffer in een familierechtelijke betrekking staat. Verdachte is een aangetrouwde oom van het slachtof-fer en kent haar reeds vanaf haar 15e jaar. Daarnaast heeft verdachte ook in het verleden regelmatig contact met het slachtoffer gehad. Zo zag hij haar tijdens bingoavonden in Dalem waar zij voorheen woonachtig was. Ook heeft hij haar geholpen met haar verhui-zing naar een speciale woonvoorziening voor verstandelijk gehandicapten te Gorinchem.
Begin 2006 ontmoette verdachte het slachtoffer opnieuw. Het slachtoffer was ook toen woonachtig is genoemde speciale woonvoorziening. Verdachte was daarmee bekend. Hij heeft toen seksuele toenadering tot haar gezocht en heeft haar bij verschillende ontmoe-tingen gezoend en onzedelijk betast. Het slachtoffer was er niet zeker van of dit wel mocht en heeft haar begeleider van de Stichting van deze contacten op de hoogte gesteld. Verdachte is van de zijde van de Stichting daarop aangesproken en men heeft hem te ken-nen gegeven dat het slachtoffer een verstandelijke handicap heeft als gevolg waarvan zij moeilijk haar grenzen - ook op seksueel gebied - in de omgang met anderen kan aange-ven. Verdachte is met klem gezegd daar geen misbruik van te maken.
Verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen en heeft zijn seksuele benaderin-gen van het slachtoffer voortgezet. In dit verband merkt de rechtbank op dat het slachtof-fer zelfs heeft aangegeven dat verdachte tegen haar heeft gezegd zich niets aan te trekken van wat de leiding van de Stichting tegen hem gezegd had over zijn contacten met haar.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat verdachte zowel bij de verhoren bij de politie als ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist dat het slachtoffer in een woonvoorziening voor minder begaafde mensen verblijft en dat hij wist dat zij “…niet 100% was ...”.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank tot geen ander oordeel komen dan dat ver-dachte wist dat het slachtoffer aan een dusdanig gebrekkige ontwikkeling van haar geest-vermogens lijdt dat zij onvolkomen in staat was en is haar wil omtrent de seksuele bena-dering door verdachte van het slachtoffer te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
MET IEMAND VAN WIE HIJ WEET DAT HIJ AAN EEN GEBREKKIGE ONTWIKKELING VAN ZIJN GEESTVERMOGENS LIJDT DAT HIJ ONVOLKOMEN IN STAAT IS ZIJN WIL DAAROMTRENT TE BEPALEN EN KENBAAR TE MAKEN,HANDELINGEN PLEEGT DIE MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNNENDRINGEN VAN HET LICHAAM, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de [slachtoffer]regel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, een 70-jarige man, heeft gedurende de periode van bijna één jaar seksueel misbruik gemaakt van een 40-jarige vrouw. Als aangetrouwde oom van het slachtoffer kent hij het slachtoffer van nabij. Zo weet verdachte dat het slachtoffer lijdt aan een zoda-nig gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens dat zij niet goed in staat is haar grenzen aan te geven in de omgang met anderen. Desondanks heeft verdachte zich aan het slachtoffer opgedrongen en heeft hij haar seksueel misbruikt. .
Het slachtoffer, dat woont in een speciale woonvoorziening voor verstandelijk gehandi-capten te Gorinchem, werd door de seksuele benadering van verdachte in verwarring ge-bracht en vertelde haar begeleider van de woonvoorziening over haar contacten met ver-dachte.
Naar aanleiding hiervan heeft de leiding van de woonvoorziening verdachte te kennen gegeven dat het slachtoffer verstandelijk gehandicapt is (zij functioneert op een cognitief niveau van een 6 à 7-jarige) en hem nadrukkelijk en bij herhaling verzocht daar geen mis-bruik van te maken. Ook werd hem verzocht de contacten met het slachtoffer te beperken en geen lichamelijk contact meer met haar te hebben.
Verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen en heeft zijn seksuele benaderin-gen van het slachtoffer voortgezet. Hij voelde zich naar eigen zeggen in zijn ego gestreeld door de aandacht die hij bij zijn contacten met het slachtoffer kreeg en door met haar te vrijen zocht hij voor zichzelf seksuele bevrediging. Dit culmineerde in het gebeuren op 19 september 2006 toen hij het slachtoffer meenam naar een kelderbox en in deze kelderbox het slachtoffer seksueel benaderde door haar lichamelijk te betasten, te tongzoenen en met zijn vinger haar vagina te penetreren.
Aldus heeft verdachte op uiterst lafhartige wijze misbruik gemaakt van de beperkingen die het slachtoffer heeft. Aarzelingen in het contact van de zijde van het slachtoffer of het wel goed was wat er gebeurde maaide hij weg en zijn positie van overmacht op het slachtoffer misbruikte hij voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Zijn handelen heeft er toe geleid dat het slachtoffer zich heel erg schaamt voor wat er gebeurd is en het zich erg kwalijk neemt dat zij daarbij betrokken is. Dit heeft geleid tot desoriëntatie van het slachtoffer in haar contacten met anderen en tot een terugslag in haar persoonlijke functioneren. Verdachte heeft aldus aan het toch al kwetsbare slachtoffer psychisch en emotionele schade toegebracht. Ook heeft het misbruik van het slachtoffer onrust en ge-voelens van onveiligheid teweeggebracht in de woongemeenschap van het slachtoffer. Ook dit is verdachte toe te rekenen. De gedachte dat personen met een handicap recht hebben op extra zorg en bescherming van hen die geen handicap hebben is hem kennelijk vreemd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het voorlichtingsrapport van de reclassering dat over verdachte is uitgebracht. Hieruit blijkt dat de kans dat verdachte opnieuw soortgelijke delicten zal plegen weliswaar laag wordt geschat, maar dat verdachte -die first offender is- zijn belangen boven die van het slachtoffer stelt. Feitelijk houdt verdachte nog steeds het slachtoffer verantwoordelijk voor de ontstane situatie en bagatelliseert hij zijn eigen aandeel. Ook ter zitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven dat hij zich verantwoordelijk voelt voor wat hij heeft gedaan. Hij kan zich evenmin voorstellen dat hij door zijn handelwijze het slachtoffer schade heeft berokkend.
Alhoewel de officier van justitie heeft gevorderd verdachte een taakstraf op te leggen is de rechtbank van oordeel dat om bovenstaande redenen slechts een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend is. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal een bijzonde-re voorwaarde worden verbonden teneinde herhaling door verdachte van een soortgelijk feit zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zal de rechtbank - ter bescherming van het kwetsbare slachtoffer - verdachte een nader te omschrijven contactverbod opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 243 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1. van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier-boven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat (een gedeelte van) deze straf, te weten ZES (6) MAANDEN, niet ten uit-voer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden BIJZONDERE VOORWAARDE;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, Regio Rotterdam-Dordrecht, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook als dat inhoudt:
- begeleiding door BoumanGGZ in verband met zijn alcoholproblematiek,
- (dader)behandeling door De Grote Rivieren te Dordrecht of een soortgelijke instelling gericht op het vergroten van inzicht in het handelen en seksualiteit, een en ander in het kader van terugvalpreventie, daarnaast
- gedurende de proeftijd een contactverbod met het slachtoffer, geboren in 1967 [geboorteplaats], inhoudende dat de veroordeelde telefonisch, noch schriftelijk, noch lijfelijk dan wel op enige andere wijze contact opneemt of laat opnemen met voornoemd slachtoffer;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. E.H. van der Steeg en mr. dr. M.I. Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. Huizenga, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2007.
mr. E.H. van der Steeg is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen