ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ5626

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/800434-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. dr. C.J. van der Wilt
  • mr. dr. M.I. Blagrove
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

Op 4 januari 2007 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte, die werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat leidde tot een dodelijk verkeersongeval op 30 maart 2006 in Dordrecht. De verdachte reed met een snelheid van 93 km/uur op een weg waar de maximumsnelheid 50 km/uur was toegestaan. Door deze snelheid en het negeren van de verkeerssituatie raakte hij in een slip en botste tegen een reclamezuil, waarbij een passagier in de auto om het leven kwam en een andere passagier ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstig tekort was geschoten in zijn verkeersgedrag en dat zijn handelen als roekeloos moest worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bevoegdheid van de rechtbank om de zaak te behandelen vastgesteld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de snelheid niet bewezen kon worden op basis van aannames in het proces-verbaal. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de snelheid van 93 km/uur bewezen op basis van getuigenverklaringen en de analyse van het ongeval. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/800434-06
Zittingsdatum: 22 december 2006
Uitspraak: 4 januari 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte]
geboren in 1986,
wonende te [adres en woonplaats]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen dat hij op of omstreeks 30 maart 2006 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Mijlweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden,
immers heeft/is hij verdachte gereden met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
de snelheid van het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig geregeld, dat hij in staat was, dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze
weg vrij was en/of
in of nabij een in die weg gelegen, gezien zijn verdachtes rijrichting, naar rechts verlopende bocht, met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto), geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer
bestemde weggedeelte gereden, althans terechtgekomen,
(vervolgens) tengevolge waarvan, althans waarna verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een slip is geraakt en/of
(vervolgens) hij verdachte (krachtig) heeft geremd en/of
tengevolge waarvan, althans waarna de wielen van het door verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) blokkeerden,
met als gevolg dat hij verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een links van die weg gelegen berm is terechtgekomen en/of
(vervolgens) tegen een in die berm staande reclamezuil is gebotst, althans is aangereden,
waardoor een ander [slachtoffer] werd gedood;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2006 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Mijlweg, immers heeft/is hij verdachte gereden met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
de snelheid van het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig geregeld, dat hij in staat was, dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze
weg vrij was en/of
in of nabij een in die weg gelegen, gezien zijn verdachtes rijrichting, naar rechts verlopende bocht, met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto), geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer
bestemde weggedeelte gereden, althans terechtgekomen,
(vervolgens) tengevolge waarvan, althans waarna verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een slip is geraakt en/of
(vervolgens) hij verdachte (krachtig) heeft geremd en/of
tengevolge waarvan, althans waarna de wielen van het door verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) blokkeerden,
met als gevolg dat hij verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een links van die weg gelegen berm is terechtgekomen en/of
(vervolgens) tegen een in die berm staande reclamezuil is gebotst, althans is aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 30 maart 2006 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Mijlweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te rijden, immers heeft hij verdachte gereden met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur, en
de snelheid van het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig geregeld, dat hij in staat was, dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze weg vrij was en
in of nabij een in die weg gelegen, gezien zijn verdachtes rijrichting, naar rechts verlopende bocht, met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto), geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer
bestemde weggedeelte terechtgekomen,
waarna verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een slip is geraakt en hij verdachte (krachtig) heeft geremd en tengevolge waarvan de wielen van het door verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) blokkeerden,
met als gevolg dat hij verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een links van die weg gelegen berm is terechtgekomen en tegen een in die berm staande reclamezuil is gebotst,
waardoor een ander [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman heeft betoogd dat de conclusies uit het proces-verbaal verkeersongevals-analyse niet gebruikt kunnen worden om tot een bewezenverklaring te komen van de gereden snelheid tijdens het ongeval, nu er bij cruciale factoren voor de vaststelling van de gereden snelheid gebruik is gemaakt van aannames.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende:
In het proces-verbaal verkeersongevals-analyse wordt geconcludeerd dat de gereden snelheid hoogst waarschijnlijk gelegen was boven de 93 kilometer per uur. Deze conclusie is tot stand gekomen op basis van een beoordeling van de aangetroffen sporen op het wegdek, het schadebeeld van de auto en de aan de hand van deze sporen en overeenkomstige schadebeelden en botsproeven aangenomen waarden omtrent de vertraging van het wegdek, de vertraging van het gras en de eindsnelheid van de botsing. De raadsman heeft weliswaar gesteld dat er gebruik is gemaakt van aannames maar hij heeft niet onderbouwd waarin de onjuistheid van deze aannames zou schuilen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aannames op onvoldoende gronden zijn gebaseerd en zij acht in het onderhavige geval dergelijke aannames ook noodzakelijk gezien de feitelijke onmogelijkheid het beschadigde voertuig te gebruiken voor een beproevingsrit. De rechtbank overweegt hierbij tevens dat één der verbalisanten is opgeleid tot verkeersongevallenanalist en derhalve verondersteld wordt deskundig te zijn op het gebied van verkeersongevallen en de beoordeling van daarmee samenhangende resultaten op het gebied van schadebeelden, botsproeven en remwegen.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van het proces-verbaal en acht bewezen dat verdachte heeft gereden met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur.
De rechtbank wordt gesteund in deze opvatting door verschillende getuigenverklaringen die hebben gezien dat de auto van verdachte met grote snelheid langs kwam rijden. Deze waarnemingen kunnen weliswaar niet de exact gereden snelheid aangeven, maar zij geven wel aan dat het rijgedrag van verdachte in negatieve zin opviel door een hogere snelheid dan gebruikelijk is binnen de bebouwde kom.
Bij de beantwoording van de vraag of er in onderhavige geval sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat verdachte met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur een bocht inging waarna door het afremmen de wielen van de auto blokkeerden en de auto onbestuurbaar werd. Verdachte verloor de controle over zijn voertuig waardoor deze auto via de linkerweghelft in de berm terechtkwam en na een botsing met een reclamezuil op zijn kop tot stilstand kwam.
Het betrof een weg waarvoor een maximumsnelheid van 50 kilometer geldt. Het was donker en het wegdek was nat als gevolg van eerdere regenval. Verdachte reed wekelijks op deze weg en was bekend met de flauwe bocht op de plaats van het ongeval. Verdachte heeft verklaard niet te weten hoe hard hij precies heeft gereden.
In het dossier zijn verschillende verklaringen aanwezig welke inzicht geven in het rijgedrag van verdachte in de periode voorafgaand aan het ongeval en ook op de avond van het ongeval.
Verdachte heeft verklaard dat hij graag aan vrienden liet zien hoe hard zijn Subaru Impreza kon optrekken en de auto dan vervolgens doortrok tot 80 à 100 kilometer per uur op wegen waar slechts 50 kilometer per uur was toegestaan en tevens dat hij snelheden haalde van 180 tot 200 kilometer per uur waar slechts 100 kilometer per uur was toegestaan. De rechtbank leest in deze verklaringen een zekere stelselmatigheid van snel rijgedrag van verdachte. Voorts hebben getuigen verklaard dat verdachte ook op de avond van het ongeval zijn auto dermate hard optrok dat hij binnen afzienbare tijd buiten hun gezichtsveld was verdwenen. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte dermate roekeloos rijgedrag heeft vertoond dat hij niet of nauwelijks in staat is geweest te reageren op de situatie op de weg en op andere weggebruikers.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER WORDT GEDOOD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto roekeloos gereden over een weg binnen de bebouwde kom waar slechts 50 kilometer per uur was toegestaan. Verdachte is met een snelheid van rond de 90 kilometer per uur met zijn voertuig uit de bocht gevlogen waarna de auto op zijn kop tot stilstand kwam tegen een reclamezuil. Als gevolg van het ongeval is het slachtoffer in de bijrijdersstoel ter plaatse overleden. De vriendin van het slachtoffer, die op de achterbank zat, heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk lestel opgelopen, waar zij nog dagelijks hinder van ondervindt.
Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de natte staat van het wegdek en de geldende maximumsnelheid en is met zijn handelen ernstig tekortgeschoten in zijn verkeersgedrag.
Het leed dat veroorzaakt is door het ongeval is groot en onherstelbaar. Het slachtoffer was een 20-jarige jonge man met nog een heel leven voor zich. Zijn ouders en vriendin staan voor de moeilijke taak het verlies van hun kind en vriend een plaats in hun leven te geven. De gevolgen van het ongeval voor de moeder en de vriendin van het slachttoffer zijn ook gebleken uit hun slachtofferverklaringen die zij beide op indrukwekkende wijze hebben voorgedragen.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de mate van schuld van verdachte en de fatale gevolgen van het ongeval. De rechtbank betrekt in haar oordeel anderzijds dat ook verdachte onder de gevolgen van het ongeval heeft geleden en nog steeds lijdt. Hoewel verdachte ter zitting de consequenties van het ongeval nog niet ten volle onder ogen leek te zien, dient hij te leven met de wetenschap dat door zijn toedoen zijn vriend het leven heeft gelaten.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor verkeersfeiten.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de mate van schuld niet volstaan kan worden met een werkstraf en dat slechts een gevangenisstraf en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden zijn.
De rechtbank zal een gedeelte van de vrijheidsstraf en een gedeelte van de ontzegging voorwaardelijk opleggen, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen en om verdachte er nog eens extra van te doordringen welke verantwoordelijkheden een verkeersdeelnemer heeft.
Nu verdachte in strafrechtelijke zin geen recidiverend gedrag heeft vertoond zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, volstaan met een proeftijd van twee jaren. Eén en ander zoals nader in het dictum te melden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van NEGEN MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten DRIE MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ONTZEGGING VAN DE BEVOEGDHEID TOT HET BESTUREN VAN MOTORRIJTUIGEN voor de duur van DRIE JAREN;
bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging, te weten ÉÉN JAAR, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. dr. C.J. van der Wilt en mr. dr. M.I. Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Schenk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2007.
Wegens afwezigheid is mr. C.J. van der Wilt buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.