ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ5957

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189624 VV EXPL 06-116
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en arbeidsongeschiktheid werknemer in geschil met werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 20 juli 2004 in dienst was als kanter/uitsnijder/vliezer, was arbeidsongeschikt verklaard door de arbo-arts. De werkgever, echter, weigerde de ziekte van de werknemer te erkennen en verzocht om medische gegevens en informatie over medicijngebruik. Dit leidde tot een conflict, waarbij de werkgever het loon van de werknemer opschortte en hem op staande voet ontsloeg. De werknemer vorderde in kort geding onder andere zijn salaris en toelating tot zijn werk zodra hij weer arbeidsgeschikt was.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ver over de schreef ging door de ziekte van de werknemer niet te erkennen en het loon op te schorten. De rechter stelde vast dat de werknemer arbeidsongeschikt was en dat er geen dringende reden voor ontslag op staande voet was. De werkgever had niet tijdig de arbodienst ingeschakeld en had de werknemer onterecht gevraagd om medische gegevens te verstrekken. De kantonrechter besliste dat de werkgever de werknemer weer moest toelaten tot zijn werk zodra deze arbeidsgeschikt was, met een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat dit niet gebeurde, tot een maximum van € 15.000,-. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld om het achterstallige salaris te betalen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente.

De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van arbeidsongeschiktheid door werkgevers en de bescherming van de privacy van werknemers in medische zaken. De kantonrechter wees de vordering tot nakoming van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst af, maar kende de werknemer wel zijn recht op salaris en toelating tot werk toe.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 189624 VV EXPL 06-116
vonnis in het kort geding van de kantonrechter te Dordrecht van 22 december 2006
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. P.G. Mulder, Stichting Univé Rechtshulp,
tegen:
[naam],
h.o.d.n. Vleesverwerking [naam],
gevestigd te [adres],
gedaagde,
gemachtigde mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht.
Partijen worden hierna aangeduid met [eiser] en [gedaagde].
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 8 december 2006;
2. de akte aanvulling en vermeerdering van eis;
3. de conclusie van antwoord;
4. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, welke is gehouden op 20 december 2006.
Omschrijving van het geschil
1. De feiten.
1.1. Als gesteld door de ene partij en niet of onvoldoende mate weersproken door de andere partij, staat tussen partijen het volgende vast.
1.2 . Op 20 juli 2004 is [eiser] bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van kanter/uitsnijder/vliezer, zulks tegen een uurloon van € 15,00 bruto, inclusief 8% vakantietoeslag en vakantiedagen.
1.3 . Bij brief van 15 september 2006 heeft [gedaagde] het volgende -voor zover thans van belang- aan [eiser] meegedeeld: (…)
Hierbij deel ik u mede dat ik de arbeidscontracten heb moeten herzien om een daartoe door het VRO ingestelde controle in positieve zin te kunnen afsluiten. (…) Dit betekent in uw geval dat in het vervolg vanaf week 37 het nu uit te betalen salaris wordt verminderd met 18%, te weten 10% wegens vakantiedagen/-uren en 8% vakantietoeslag.
Bij beëindiging van het contract dan wel per kwartaal zal het opgebouwde vakantiegeld worden uitbetaald terwijl jaarlijks de opgebouwde vakantie-uren, welke niet via opname van vrije tijd zijn verrekend, worden uitbetaald. (…).
1.4. Bij aangetekende brief van 2 oktober 2006 heeft [eiser] schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst.
1.5. Op 2 oktober 2006 heeft [eiser] zich ziek gemeld bij [gedaagde].
1.6. [gedaagde] heeft bij brief van 2 augustus (opmerking kantonrechter: bedoeld zal zijn oktober) 2006 het volgende, voor zover thans van belang, aan [eiser] meegedeeld:
(…)
Ik verwacht dat u binnen 5 werkdagen aan mij een doktersverklaring, de soort medicijnen, en de doorverwijzing na een specialist aan mij opstuurt. Dit zijn schriftelijke verklaringen/met recente datums. Zoniet zullen wij het dienstverband per maandag 9 oktober opzeggen (…).
1.7. [eiser] heeft hiertegen bij aangetekende brief van 4 oktober 2006 geprotesteerd.
1.8. Bij brief van 21 november 2006 heeft dr. W. Steenks, bedrijfsarts bij ADD Arbo, het volgende, voor zover thans van belang, aan [gedaagde] meegedeeld:
(…)
Werknemer is op dit moment niet in staat om zijn eigen werkzaamheden te verrichten. De oorzaak is volledig arbeidsgerelateerd (…).
1.9. [gedaagde] heeft vanaf 11 september 2006 (periode 10) geen loon meer betaald aan [eiser].
1.10. [gedaagde] heeft op 11 december 2006, het volgende, voor zover thans van belang, aan [eiser] schriftelijk meegedeeld:
(…)
U heeft de gelegenheid op u ter werk te stellen geweigerd. (…) Dit heeft als gevolg dat ik u bij deze op staande voet ontslaat.(…)
1.11. [eiser] heeft bij brief van 13 december 2006 de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen..
2. De vordering.
2.1. [eiser] vordert, na vermeerdering en aanvulling van eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te gebieden [eiser] -indien en zodra hij door de daartoe bevoegde instantie weer arbeidsgeschikt is verklaard- weer tot het werk toe te laten in de functie van kanter/uitbener/vliezer, onder de verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat [gedaagde] [eiser] niet in de gelegenheid stelt om zijn feitelijke werkzaamheden te verrichten;
- [gedaagde] te gebieden aan [eiser] uit te betalen het achterstallig salaris vanaf 11 september 2006, zijnde periode 10, 11 en 12 en alsmede het salaris tot en met de datum dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Alsmede de wettelijke verhoging van 50% vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2006 en de buitengerechtelijke incassokosten tot en met het moment dat [gedaagde] daadwerkelijk het achterstallig salaris volledig heeft voldaan;
- [gedaagde] te gebieden ten aanzien van [eiser] tot nakoming van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst over te gaan;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.2. [eiser] stelt in dit verband -samengevat- het volgende.
[eiser] is arbeidsongeschikt en thans niet in staat om werkzaamheden te verrichten. Er is geen sprake geweest van werkweigering. Van een dringende reden voor ontslag op staande voet is derhalve geen sprake.
3. Het verweer.
[gedaagde] betwist de vordering en voert -samengevat- het volgende aan als verweer.
[eiser] heeft opzettelijk een arbeidsconflict gecreëerd door de brief van 15 september 2006 verkeerd te interpreteren. Met deze brief is namelijk alleen kenbaar gemaakt dat de wijze van uitbetaling is gewijzigd. Indien [eiser] dit niet begrijpt, ligt dit in zijn risicosfeer. Door zich op dezelfde dag ziek te melden als de dag waarop hij protesteert tegen de beweerdelijke salarisverlaging, heeft [eiser] een arbeidsconflict geschapen. Tot op heden heeft [eiser] geen bewijzen overgelegd van zijn beweerdelijke ziekte. Volgens de arboarts was er ook geen sprake van ziekte, maar van een arbeidsconflict. Pas als [gedaagde] objectieve gegevens heeft verkregen dat er sprake is van een ziekte of gebrek, is [gedaagde] bereid om aan zijn wettelijke verplichtingen te voldoen. Aangezien [eiser] is opgeroepen om zich te melden voor het verrichten van werkzaamheden en dit tot op heden niet heeft gedaan, is [eiser] per 11 december 2006 het ontslag op staande voet aangezegd. Dit ontslag is overigens niet onverwijld gegeven.
Beoordeling van het geschil
4. Het spoedeisend belang is niet betwist en staat gelet op de aard van de vordering voldoende vast.
5. [eiser] heeft tot 2 oktober 2006 werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, zodat [gedaagde] in ieder geval het salaris vanaf 11 september 2006 tot 2 oktober 2006 verschuldigd is aan [eiser].
6. [gedaagde] heeft op 2 oktober 2006 de ziekmelding van [eiser] ontvangen. Op dat moment was het voor [gedaagde] als werkgever de aangewezen weg om hiervan melding te maken bij de arbodienst en [eiser] op te laten roepen door de arbo-arts, zodat deze de ziekmelding kon beoordelen. Het verzoek van [gedaagde] aan [eiser] om hem als werkgever medische verklaringen te verstrekken en gegevens omtrent medicijnen gaat te ver. Het is niet aan de werkgever om zich een medisch oordeel aan te meten en op de stoel van een arts plaats te nemen. Het standpunt van [gedaagde] miskent niet alleen het bepaalde in artikel 7:629 BW, maar ook het recht op privacy van [eiser] ten aanzien van zijn medische situatie.
Indien [gedaagde] twijfelde aan de ziekmelding van [eiser], diende hij direct de arbodienst in te schakelen. Uiteindelijk is [eiser] op 21 november 2006 bij de bedrijfsarts langs geweest. Deze heeft geconcludeerd dat [eiser] arbeidsongeschikt is. Hiermee staat op dat moment de ziekte van [eiser] vast. Met de opschorting van salaris bij gebreke van medische gegevens gaat [gedaagde] over de schreef, temeer nu [gedaagde] daarin na het oordeel van de bedrijfsarts volhardde.
De stelling dat [eiser] opzettelijk een arbeidsconflict zou hebben gecreëerd door de brief van 15 september 2006 verkeerd te interpreteren raakt kant noch wal, en bewijs hiervoor of zelf het begin van bewijs ontbreekt. [gedaagde] heeft immers zelf als opsteller van de brief aan [eiser] kenbaar gemaakt dat de wijze waarop het loon zal worden uitbetaald zal worden gewijzigd. Dat [eiser] daarop afwijzend reageerde is niet onbegrijpelijk.
Gelet op voorgaande dient [gedaagde] conform artikel 10 van de arbeidsovereenkomst het salaris de eerste 52 weken 100% door te betalen. Dit onderdeel van de vordering wordt toegewezen.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van [gedaagde] aangegeven dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, zodat gebreken kleven aan het verleende ontslag op staande voet. Reeds hierom wordt voorshands beslist dat [gedaagde] [eiser] weer toe dient te laten tot het werk in diens huidige functie, zodra [eiser] weer arbeidsgeschikt is verklaard.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen. De kantonrechter matigt deze echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een bedrag van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] [eiser] niet toelaat tot zijn werkplek, zulks met een maximum van
€ 15.000,00
8. De gevorderde wettelijke verhoging, alsmede de wettelijke rente worden als onbetwist toegewezen.
9. De vordering tot nakoming van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst leent zich niet voor dit kort geding, zodat dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
10. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd, zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die “ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak” en dat die werkzaamheden meer omvatten dan het verzenden van een standaardaanmaning en/of het inwinnen van inlichtingen.
11. [gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
treft navolgende voorziening:
bepaalt dat [gedaagde] [eiser], zodra deze arbeidsgeschikt is verklaard, dient toe te laten tot zijn werk in de functie van kanter/uitbener/vliezer, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] [eiser] hiertoe niet in de gelegenheid stelt, met een maximum van € 15000,00;
veroordeelt [gedaagde] te betalen aan [eiser] het salaris vanaf 11 september 2006 tot de datum dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente hierover vanaf 11 september 2006 tot het achterstallig salaris volledig is voldaan;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op:
Aan explootkosten € 84,87
Aan griffierecht € 196,00
Aan salaris gemachtigde € 400,00
Totale kosten € 680,87;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Vink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2006, in aanwezigheid van de griffier.