ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ5829

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/992000-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift met aanzienlijke schade voor slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 21 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van oplichting, opzettelijk gebruik maken van valse geschriften en overtreding van de Wet toezicht kredietwezen 1992. De verdachte, geboren in 1957, werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. De oplichting betrof een bedrag van ongeveer 2,5 miljoen euro, waarbij de verdachte en zijn mededaders investeerders hadden bewogen om geld te investeren in een zogenaamd 'Programma 135', dat beloofde hoge rendementen te genereren. De investeerders werden voorgespiegeld dat hun ingelegde gelden op een geblokkeerde rekening zouden worden gestort en na 40 weken zouden worden terugbetaald, wat echter niet gebeurde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van valse documenten en dat hij zich had voorgedaan als een FED-trader, wat bijdroeg aan de misleiding van de investeerders. De rechtbank concludeerde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij gebruik maakte van valse documenten en dat hij de integriteit van de financiële sector had geschaad. De rechtbank achtte de strafmaat passend gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/992000-06
Zittingsdatum : 07 december 2006
Uitspraak : 21 december 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1957,
wonende [woonplaats] te [adres] ([land]),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de maand november 2003,
althans op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode vanaf
23 oktober 2003 tot en met 25 augustus 2004, in elk geval in 2003 en 2004,
te Zwijndrecht en/of Venlo en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
(telkens) één of meer van na te noemen (rechts)perso(o)n(en)/inleggers heeft
bewogen tot de afgifte van een (na te noemen) geldbedrag, in elk geval van
enig goed,
- [slachtoffer 1]/(via) D.I., tot een bedrag van 500.000 euro
(D/30 10 van 10, dossier 32417) en/of
- [slachtoffer 2], tot een bedrag van 250.000 euro (D/30 10 van 10) en/of
- [slachtoffer 3]/(via) Effectenbank S. N.V., tot een bedrag van 189.000 euro
(D/30 8 van 10) en/of
- [slachtoffer 4] Beheer (B.V.)/(via) Effectenbank S. N.V.,
tot een bedrag van 108.000 euro (D/30 8 van 10) en/of
- [slachtoffer 5] (Holding B.V.), tot een bedrag van 500.000 euro
(D/30 10 van 10) en/of
- [slachtoffer 6]/(via) Effectenbank S. N.V., tot een bedrag van 450.000 euro
(D/30 8 van 10) en/of
- [slachtoffer 7], tot een bedrag van 503.000 (D/30 10 van 10) euro,
in elk geval (telkens) een geldbedrag,
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
(telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
medegedeeld en/of doen mededelen dat:
* de mogelijkheid bestaat om deel te nemen aan een "treasury
programma"/beleggingsprogramma (onder de naam "Programma 135"), in elk geval
een beleggingsprogramma en/of
* hij, verdachte, een door de FED bevoorrechte/gemachtigde trader was en/of
* de door voormelde inleggers gestorte gelden op een
(voor 40 weken en 5 dagen)
geblokkeerde rekening zouden worden gestort en/of
* de over/met betrekking tot de(ze) inleg af te geven bankgarantie(s) (door
verdachte) verhandeld zouden worden en/of
* de inleggers een rente van 0,6% per maand zouden krijgen over de
ingelegde gelden en/of
* de gelden (na een periode van 40 weken en 5 dagen) zouden worden terug
gestort naar de voormelde inleggers,
waardoor voornoemde inlegger(s) werd(en) bewogen tot de afgifte van één of
meer (voormelde) geldbedrag(en), in elk geval een goed;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij, op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
23 oktober 2003 tot en met 25 augustus 2004, in elk geval in 2003 en/of 2004,
te Zwijndrecht en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, één of meer (na te noemen) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoort/toebehoren aan één of meer na te noemen (rechts)perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welke geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededaders (telkens) door het aantrekken van gelden voor het "Programma 135"/een
beleggingsprogramma, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich
heeft/hebben, zich (telkens) wederrechtelijk heeft/hebben toegeeigend,
het betreft:
- [slachtoffer 1]: 500.000,- euro, in elk geval een geldbedrag en/of
- [slachtoffer 2]: 250.000 euro, in elk geval een geldbedrag en/of
- [slachtoffer 3]: 189.000 euro, in elk geval een geldbedrag en/of
- [slachtoffer 4] Beheer (B.V.): 108.000 euro,in elk geval een geldbedrag en/of
- [slachtoffer 5] (Holding B.V.): 500.000 euro,in elk geval een geldbedrag en/of
- [slachtoffer 6]: 450.000 euro, in elk geval een geldbedrag en/of
- [slachtoffer 7]: 503.000 euro, in elk geval een geldbedrag;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2004 en/of andere tijdstip(pen) in de maand
september 2004, te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e)
1) "Save-keeping receipt" (D/02, dossiernummer 32417) en/of
2) "Certificate of deposit" (D/04, dossiernummer 32417)
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat
verdachte en/of zijn mededaders voornoemd(e) document(en) (zakelijk
weergegeven) heeft/hebben aangeboden aan de [slachtoffer 8] te Amsterdam
met het doel [slachtoffer 8] te Amsterdam te bewegen tot het optreden als
"custodian"
en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat - in strijd met de
waarheid - op voornoemde document(en) is vermeld dat
- de heer L. bij de B. (P.) Bank (Ltd) (te Engeland)
beschikt over een geldbedrag van om en nabij 200 miljoen US Dollar en/of
- dat de B. (P.) Bank (Ltd) (te Engeland) 200 miljoen US Dollar
(als onderpand/zekerheid) van de heer L. heeft ontvangen en/of
dat voormelde document(en) (met betrekking tot voormeld bedrag en/of voormelde
persoon) niet zijn opgemaakt en/of uitgegeven door/uit hoofde (van een of meer
personen werkzaam bij) de B. (P.) Bank (Ltd) te Engeland;
3.
hij op of omstreeks 13 oktober 2004, althans in of omstreeks oktober 2004,
te Groenekan (gemeente De Bilt) en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één vals(e) of vervalst
faxbericht met daarop vermeld een (kopie van een) cheque van de H. Bank
(D46, dossier 32422),
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat (zakelijk weergegeven) verdachte en/of
zijn mededader(s) voornoemde cheque heeft/hebben gefaxt/gestuurd naar en/of
ter beschikking gesteld aan [slachtoffer 5] (met het doel te bewijzen dat
verdachte en/of zijn mededader(s) een geldbedrag heeft/hebben betaald en/of
zouden kunnen betalen aan de [slachtoffer 5])
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
a) op de op dat faxbericht weergegeven cheque in strijd met de waarheid
(zakelijk weergegeven) is vermeld dat
- deze cheque door de H. Bank is uitgegeven en/of
- 350.600 Engelse ponden aan [slachtoffer 5] door PAC Ltd
zal worden/wordt betaald en/of
b) op de op dat faxbericht in strijd met de waarheid (zakelijke weergegeven)
is vermeld dat verdachte en/of zijn mededaders de cheque (die is
weergegeven op het faxbericht) heeft/hebben gestuurd naar [slachtoffer 5];
4.
hij, op omstreeks 08 oktober 2004, in elk geval in oktober 2004,
te Alblasserdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e)
bankcheque (D/38, dossier 32417), - zijnde een geschrift dat bestemd was om
tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededaders
voornoemde bankcheque (ter verzilvering) heeft/hebben aangeboden aan de X.
bank te Alblasserdam en/of met het doel om de in geld uitgedrukte tegenwaarde van voornoemde bankcheque te (doen) storten op een bankrekening (bij de X. bank op naam) van DHB
International Investment Banking BV,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op voornoemde bankcheque
a) in strijd met de waarheid was vermeld dat
- op (vertoon van) die cheque betaling (door de H. Bank) werd
gegarandeerd tot een bedrag van 80.000 Britse ponden en/of
- de (bij die cheque) betrokken cliënt van de H. Bank "PAC Ltd" was en/of
b) een handtekening/paraaf was geplaatst die - in strijd met de waarheid -
moest doorgaan voor de handtekening/paraaf van de directeur van "pac Ltd", in elk geval dat
voornoemde cheque voorzien was van een valse handtekening;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 08 oktober 2004, in elk geval in of omstreeks oktober 2004,
te Alblasserdam en/of Zwijndrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een bankcheque (van de H. bank) (D/38, dossier 32417) heeft/hebben verworven
en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het
voorhanden krijgen van voornoemde bankcheque, wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de maand november 2003,
althans op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode vanaf
23 oktober 2003 tot en met 25 augustus 2004, in elk geval in 2003 en 2004,
te Zwijndrecht en/of Venlo en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) al dan niet opzettelijk bedrijfsmatig, (onder meer) na te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (onder meer) hierna te noemen publiek, heeft aangetrokken en/of heeft doen aantrekken en/of ter beschikking heeft verkregen en ter beschikking heeft gehad
en/of (telkens) al dan niet opzettelijk in enigerlei vorm heeft bemiddeld ter zake
van het bedrijfsmatig van (onder meer) het hierna te noemen publiek aantrekken
en ter beschikking verkrijgen van de (onder meer) hierna te noemen al dan niet
op termijn opvorderbare gelden:
Publiek: Gelden:
- [slachtoffer 1] tot een bedrag van 500.000, euro en/of
- [slachtoffer 2] tot een bedrag van 250.000 euro en/of
- [slachtoffer 3] tot een bedrag van 189.000 euro en/of
- [slachtoffer 4] Beheer (B.V.) tot een bedrag van 108.000 euro en/of
- [slachtoffer 5] (Holding B.V.) tot een bedrag van 500.000 euro en/of
- [slachtoffer 6] tot een bedrag van 450.000 euro en/of
- [slachtoffer 7] tot een bedrag van 503.000 euro,
in elk geval (telkens) een geldbedrag;
6.
DHBIIB B.V.(/DHB B.V.),
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
21 oktober 2003 tot en met 11 mei 2005, te Venlo en/of Zwijndrecht, althans in Nederland,
als onderneming of instelling, te weten DHBIIB B.V., die niet ingevolge artikel 52, tweede lid van de Wet toezicht kredietwezen 1992 was geregistreerd, het woord "bank" en/of een vertaling
en/of een vorm daarvan, te weten "Banking", heeft gebezigd in haar naam en/of
bij de uitoefening van haar bedrijf,
terwijl dat bezigen niet geschiedde in zodanige samenhang dat daaruit
duidelijk bleek dat voornoemde onderneming of instelling niet werkzaam was op
financiële markten,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer
ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven
en/of
aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met
één of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven}
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding/vordering
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding en de vordering ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn. Een kopie van de dagvaarding is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het vierde feit vrijspraak gevorderd. Hij heeft -de ten laste feiten 1, 2, 3, 5 en 6 gelegde bewezen achtend- drie jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk met aftrek voorarrest en ontzetting uit het beroep van investeerder en op andere wijze financieel betrokken zijn bij projecten, ondernemingen en overige activiteiten op nationaal en internationaal gebied voor de duur van vier jaar gevorderd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft bewijsverweren gevoerd en geconcludeerd tot vrijspraak voor het onder 1. tot en met 5. tenlastegelegde en tot ontslag van alle rechtsvervolging voor het onder 6. tenlastegelegde.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ? 850,-- ter zake van materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, omdat er door de indiener van de vordering geen bewijs van machtiging door de benadeelde partij is overgelegd.
De raadsman heeft op dezelfde grond eveneens geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op tijdstippen gelegen omstreeks de periode vanaf 23 oktober 2003 tot en met 25 augustus 2004, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
telkens één of meer van na te noemen (rechts)personen/inleggers heeft
bewogen tot de afgifte van een na te noemen geldbedrag,
- [slachtoffer 1]/(via) D.I., tot een bedrag van 500.000 euro (D/30 10 van 10, dossier 32417) en
- [slachtoffer 2], tot een bedrag van 250.000 euro (D/30 10 van 10) en
- [slachtoffer 3]/(via) Effectenbank S. N.V., tot een bedrag van 189.000 euro
(D/30 8 van 10) en
- [slachtoffer 4] Beheer (B.V.)/(via) Effectenbank S. N.V., tot een bedrag van 108.000 euro (D/30 8 van 10) en
- [slachtoffer 5] (Holding B.V.), tot een bedrag van 500.000 euro(D/30 10 van 10) en
- [slachtoffer 6]/(via) Effectenbank S. N.V., tot een bedrag van 450.000 euro(D/30 8 van 10) en
- [slachtoffer 7], tot een bedrag van 503.000 (D/30 10 van 10) euro,
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid medegedeeld en/of doen mededelen dat:
* de mogelijkheid bestaat om deel te nemen aan een "treasury
programma"/beleggingsprogramma (onder de naam "Programma 135"), en
* hij, verdachte, een door de FED bevoorrechte/gemachtigde trader was en
* de door voormelde inleggers gestorte gelden op een (voor 40 weken en 5 dagen)
geblokkeerde rekening zouden worden gestort en
* de met betrekking tot deze inleg af te geven bankgaranties door verdachte verhandeld zouden worden en
* de inleggers een rente van 0,6% per maand zouden krijgen over de ingelegde gelden en
* de gelden (na een periode van 40 weken en 5 dagen) zouden worden terug- gestort naar de voormelde inleggers,
waardoor voornoemde inleggers werden bewogen tot de afgifte van voormelde geldbedragen;
2.
omstreeks 13 september 2004 te Amsterdam, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse
1) "Safe-keeping receipt" (D/02, dossiernummer 32417) en
2) "Certificate of deposit" (D/04, dossiernummer 32417)
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat verdachte voornoemde documenten (zakelijk weergegeven) heeft aangeboden aan de [slachtoffer 8] met het doel [slachtoffer 8] te Amsterdam te bewegen tot het optreden als "custodian"
en bestaande die valsheid hierin dat - in strijd met de waarheid - op voornoemde documenten is vermeld dat
- de heer L. bij de B.P. Bank Ltd (te Engeland) beschikt over een geldbedrag van om en nabij 200 miljoen US Dollar en
- dat de B.P. Bank Ltd (te Engeland) 200 miljoen US Dollar van de heer L. heeft ontvangen en
dat voormelde documenten (met betrekking tot voormeld bedrag en voormelde persoon) niet zijn opgemaakt en uitgegeven door/uit hoofde (van een of meer
personen werkzaam bij) de B.P. Bank Ltd te Engeland;
3.
op 13 oktober 2004, in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één vervalst faxbericht met daarop vermeld een (kopie van een) cheque van de H. Bank
(D46, dossier 32422),
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat (zakelijk weergegeven) verdachte voornoemde cheque heeft gefaxt/gestuurd naar [slachtoffer 5] met het doel te bewijzen dat verdachte een geldbedrag heeft betaald aan de [slachtoffer 5])
en bestaande die vervalsing hierin dat
a) op de op dat faxbericht weergegeven cheque in strijd met de waarheid
(zakelijk weergegeven) is vermeld dat
- 350.600 Engelse ponden aan [slachtoffer 5] door PAC Ltd zal worden betaald en
b) op de op dat faxbericht in strijd met de waarheid (zakelijke weergegeven)
is vermeld dat verdachte de cheque (die is weergegeven op het faxbericht) heeft gestuurd naar [slachtoffer 5];
4.
op 08 oktober 2004, te Alblasserdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste bankcheque (D/38, dossier 32417), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde bankcheque ter verzilvering heeft aangeboden aan de X. bank te Alblasserdam en met het doel om de in geld uitgedrukte tegenwaarde van voornoemde bankcheque te (doen) storten op een bankrekening (bij de X. bank op naam) van DHBIIB BV, en bestaande die vervalsing hierin dat op voornoemde bankcheque in strijd met de waarheid was vermeld dat
- op vertoon van die cheque betaling (door de H. Bank) werd
gegarandeerd tot een bedrag van 80.000 Britse ponden
5.
op tijdstippen gelegen in 2003 en 2004, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bedrijfsmatig, na te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het hierna te noemen publiek, ter beschikking heeft verkregen en ter beschikking heeft gehad
Publiek: Gelden:
- [slachtoffer 1] tot een bedrag van 500.000, euro en
- [slachtoffer 2] tot een bedrag van 250.000 euro en
- [slachtoffer 3] tot een bedrag van 189.000 euro en
- [slachtoffer 4] (Beheer (B.V.) tot een bedrag van 108.000 euro en
- {slachtoffer 5] (Holding B.V.) tot een bedrag van 500.000 euro en
- [slachtoffer 6] tot een bedrag van 450.000 euro en
- [slachtoffer 7] tot een bedrag van 503.000 euro;
6.
DHBIIB B.V. in de periode van 21 oktober 2003 tot en met 31 oktober 2004, in Nederland, als onderneming of instelling, te weten DHBIIB B.V., die niet ingevolge artikel 52, tweede lid van de Wet toezicht kredietwezen 1992 was geregistreerd, het woord "bank" en een vertaling en een vorm daarvan, te weten "Banking", heeft gebezigd in haar naam en bij de uitoefening van haar bedrijf,
terwijl dat bezigen niet geschiedde in zodanige samenhang dat daaruit
duidelijk bleek dat voornoemde onderneming of instelling niet werkzaam was op
financiële markten, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet aanleiding enige algemene opmerkingen te maken alvorens zij ingaat op verweren die niet (zonder meer) hun weerlegging vinden in de bewijsmiddelen.
De verdachte heeft zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting gepresenteerd als een ondernemer die bemiddelt bij en investeert in projecten in diverse werelddelen waarbij grote bedragen - in de orde van grootte van vele tientallen miljoenen euro's - zijn gemoeid. Daarbij heeft verdachte zich beroepen op zijn kennis van en ervaring en connecties in de (internationale) financiële wereld. Juist aan deze verdachte zijn feiten ten laste gelegd waarbij de gestelde financiële expertise enerzijds een voorname rol speelt bij gedragingen vereist voor het begaan van de ten laste gelegde feiten, en anderzijds met zich brengt dat van verdachte de nodige zorg en onderzoek mag worden verwacht bij het aangaan van transacties met forse financiële belangen. In de financiële wereld zijn immers integriteit, reputatie en naleving van wettelijke voorschriften essentieel. Verdachte en diens raadsman stellen daar verweren tegenover die in de kern neerkomen op het ontbreken van betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten en/of het ontbreken van bewijsmiddelen waaruit het bestaan van bepaalde feiten en omstandigheden moet blijken en/of het ontbreken van bepaalde wetenschap bij verdachte. De wijze waarop deze verweren zijn onderbouwd hebben de rechtbank niet tot het oordeel gebracht dat aannemelijk is geworden dat de beweringen van verdachte voldoende feitelijke basis hebben. De rechtbank wijst in dit verband op de navolgende zaken.
Volgens verdachte heeft hij in 2003 de vennootschap DHB B.V. (hierna: DHB) gekocht omdat deze B.V. zou beschikken over een banklicentie en een fiscaal compensabel verlies. Vervolgens is ter uitvoering van een besluit van de vennootschap waarvan verdachte bestuurder is op 21 oktober 2003 de naam van de vennootschap gewijzigd in DHBIIB B.V. (hierna: DHBIIB). Hoewel verdachte desgevraagd heeft verklaard dat hij weet dat voor het gebruiken van de naam 'bank' in de naam van een vennootschap de goedkeuring behoeft van De Nederlandse Bank, heeft hij geen onderzoek ingesteld naar de wettelijke voorwaarden voor het voeren van de naam 'bank' of vergelijkbare aanduidingen. Terwijl hij als (vermeend) financieel expert (en als koper van DHB) moet weten wat het belang van deze aanduiding is in het financiële verkeer. Niettemin heeft verdachte tot eind 2004 in Nederland als bestuurder van de vennootschap de genoemde naam gehanteerd en ook daarna nog in e-mails aan [betrokkene 1]. Ook nadat de Z.bank in januari 2004 vragen heeft gesteld over het naleven van de wettelijke voorschriften en vervolgens de rekening van DHBIIB per 16 februari 2004 opheft, zet verdachte het gebruik van de genoemde naam voort. Hieraan doet niet af het verweer van verdachte dat hij ten tijde van de koop van DHB in de veronderstelling verkeerde dat de vennootschap over een banklicentie zou beschikken. Bovendien mag van iemand met de gestelde kennis en ervaring in de financiële wereld worden verwacht dat hij onderzoek instelt naar vermogensbestanddelen en eigenschappen van een vennootschap die essentieel zijn voor het aangaan van de koopovereenkomst, althans garanties bedingt voor het geval die vermogensbestanddelen of eigenschappen ontbreken. De omstandigheid dat verdachte eerst bij schrijven van een advocaat d.d. 13 oktober 2006 aan de verkoper van DHB kenbaar maakt de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling brengt hierin geen verandering. Dit laat immers het gebruik van de naam DHBIIB door verdachte onverlet.
Met de vennootschap DHBIIB als vehikel heeft verdachte een Asset Management Agreement (hierna: AMA) afgesloten met Stichting D.I., vertegenwoordigd door [betrokkene 1]. Deze AMA biedt wegens haar onbepaaldheid ruimte voor het uitvoeren van het 'Programma 135', het investeringsprogramma waarmee investeerders grote opbrengsten in het vooruitzicht zijn gesteld. Een drietal investeerders is met naam en ingelegd bedrag genoemd in de tweede bijlage bij de AMA, iets waar [betrokkene 1] in zijn stuk met voorstellen voor amendementen op de AMA aan verdachte nog vragen over stelt. Voorts vallen ten aanzien van de AMA drie andere kwesties op. Ten eerste heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat deze AMA nog steeds voortduurt en dat hij om die reden de ingelegde gelden niet terugbetaalt. In de AMA is evenwel expliciet bepaald dat het een overeenkomst voor bepaalde tijd is en wel met een looptijd van 1 jaar en 45 kalenderdagen. Uitgaande van de datum van ingaan van de AMA genoemd in de AMA zelf, te weten 1 maart 2004, moet de AMA worden geacht van rechtswege te zijn geëindigd. Niet gebleken is dat contractspartijen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid van verlenging van de looptijd van de AMA met wederzijdse instemming. Ten tweede zijn vraagtekens te plaatsen bij de genoemde ingangsdatum van de AMA van 1 maart 2004. Op 9 december 2003 zendt [betrokkene 1] voorstellen tot amendementen op de AMA die uitgaan van een andere tekst van de AMA. De eerste bijlage bij de AMA is ondertekend op 20 januari 2004. En op 5 februari 2004 zendt verdachte aan [betrokkene 1] een brief houdende de opzegging van de AMA per 8 mei 2004. Ten derde verschaft de AMA de verdachte volledige beschikkingsmacht over de ingelegde gelden met als enige verplichting de gelden aan het einde van de looptijd van de AMA terug te betalen. Echter, aan de investeerders in Programma 135 is voorgehouden dat hun ingelegde gelden op een geblokkeerde rekening terecht zouden komen. Dat was voor deze investeerders een reden voor deelname aan Programma 135. {betrokkene 1] en een getuige verklaren dat verdachte heeft aangegeven dat de gelden op een geblokkeerde rekening zouden worden geboekt.
Aanvankelijk hebben de investeerders hun inleg overgemaakt naar de rekening van Stichting D.I. B.V. Deze bedragen zijn op verzoek van Stichting D.I. B.V. teruggestort. Daarop heeft [betrokkene 1] namens Stichting D.I. B.V. in elk geval twee investeerders laten weten hun inleg over te maken naar de rekening van DHBIIB onder vermelding van verdere creditering naar de subrekening van Stichting D.I. eindigend op 135. Deze en andere investeerders hebben vervolgens op deze wijze rechtstreeks betaald aan DHBIIB. Door de toevoeging 135 was verdachte in staat de ingelegde bedragen te herkennen en door de bijlage bij de AMA wist hij welke partijen geld zouden inleggen. Voorts blijkt uit een e-mail aan [betrokkene 1] dat verdachte weet dat [betrokkene 1] zijn klanten (de investeerders) uitkeringen moet verstrekken. Hierbij is van belang dat de Z.bank waarbij DHBIIB haar rekening aanhield, geen subrekeningen kent. Dat betekent dat DHBIIB over de betaalde bedragen heeft kunnen beschikken.
Verdachte heeft aanvankelijk over de subrekening van DHBIIB bij de Z.bank te Zwijndrecht verklaard dat met de Z.bank vergeefs is gewerkt aan een internetbankiersysteem met subrekeningen, welk systeem omwille van technische redenen moeilijk was te realiseren. Uit diens verwijzing naar de AMA volgt evenmin het bestaan van subrekeningen, mede doordat de AMA niets bepaalt over subrekeningen. Ter terechtzitting voert verdachte aan het bestaan van de subrekening te kunnen staven met documenten. Daartoe heeft hij een document overlegd waaruit zou moeten blijken dat de Z.bank voor verdachte als rekeninghouder bij die bank de mogelijkheid heeft geboden met subrekeningen te werken. Het document bevat de tekst van een cliëntovereenkomst tussen bank en DHBIIB doch deze overeenkomst bepaalt niets over het mogelijke gebruik van subrekeningen. Daartegenover staat een verklaring van de accountmanager van de Z.bank te Zwijndrecht die de rekening van DHBIIB in portefeuille had en daarmee ook aanspreekpunt was voor verdachte als houder van deze rekening. Volgens deze accountmanager kent de Z.bank geen systeem van subrekeningen. De Z.bank heeft voorts aan De Nederlandse Bank medegedeeld dat zij niet met subrekeningen werkt en derhalve geen overeenkomsten daartoe aangaat. Bij deze stand van zaken is het bestaan van de subrekening niet aannemelijk geworden.
Verdachte heeft ook aangevoerd dat niemand 'Programma 135' kent en dat er geen documenten zijn die het bestaan van dit programma bewijzen. Niettemin hebben zeven investeerders geld overgemaakt naar de rekening van de vennootschap van verdachte, DHBIIB onder vermelding van een rekeningnummer eindigend op 135, spreken anderen over het 'Programma 135' en verklaart een getuige dat hij door de wijze waarop verdachte met hem over het programma sprak de indruk heeft dat verdachte de bedenker daarvan is.
Tegen deze achtergrond meent de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de beweringen van verdachte voldoende feitelijke basis hebben. Dit heeft de rechtbank meegenomen bij de beoordeling van de bewijsverweren.
4.4 De (bewijs)verweren
Per feit zal de rechtbank het door de raadsman van verdachte in zijn pleitnota gevoerde (bewijs)verweer kort samenvatten en vervolgens bespreken. Daarbij neemt de rechtbank telkens tevens bovenstaande algemene overwegingen in aanmerking.
Feit 1.
Verweer (primair)
Uit de door de inleggers van de gelden afgelegde verklaringen kan worden afgeleid, dat de heren [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 1] hen hebben bewogen tot de afgifte van de geldbedragen, doch niet verdachte. Deze drie heren zijn op hun beurt door de heer [betrokkene 2] 'warm' gemaakt voor het aanwerven van deelnemers aan het zogenaamde 'Programma-135'. Verdachte heeft daarmee niets van doen gehad. Uit de stukkenwisseling tussen [betrokkene 1] en verdachte blijkt niet van (de kernbegrippen als bankgarantie, FED-trader) dit programma, terwijl evenmin blijkt van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen [betrokkene 2] en verdachte. Verdachte had alleen ten opzichte van partij [betrokkene 1] (Stichting D.I.) verplichtingen uit hoofde van de zogenaamde AMA, binnen welk kader hij vrij was over de gelden te beschikken.
Oordeel
De rechtbank stelt vast dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen van en door de aldaar genoemde personen medio november 2003 werden overgeboekt naar de Z.bankrekening 377588563 van DHBIIB, van welke vennootschap verdachte aandeelhouder en bestuurder was en over welke rekening uitsluitend verdachte gemachtigd was te beschikken. Deze overboekingen vonden plaats naar aanleiding van een enkele dagen daarvoor gedateerde en door [betrokkene 1] getekende brief, waarin tevens werd vermeld dat bij de overboeking diende te worden aangetekend "voor verdere creditering naar subrekening 3775.88.563-135 t.n.v. Stichting D.I.". Op de bankafschriften van DHBIIB komen deze of dergelijke woorden ook voor.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat enige verdere creditering naar de subrekening niet heeft plaatsgevonden, verdachte, naar hij ter terechtzitting verklaarde, geen navraag heeft gedaan bij de eigenaren van de gelden naar de betekenis van deze vermeldingen, en namens de Z.bank is verklaard dat deze bank dergelijke subrekeningen niet kent. Uit het door verdachte ter terechtzitting overgelegde stuk, dat naar zijn zeggen afkomstig zou zijn van de Z.bank en waaruit zou moeten blijken dat hij wel degelijk met deze bank afspraken zou hebben gemaakt over subrekeningen, blijkt dit evenwel in het geheel niet.
Uit verschillende verklaringen blijkt dat het voor de inleggers van de gelden en degenen die een rol speelden bij het 'Programma-135' van belang was dat de gelden op een geblokkeerde rekening zouden worden gestort. Ook verdachte heeft dit onderstreept. In dit verband stelt verdachte dat hij binnen de termen van de AMA vrij was over de gelden te beschikken, mits hij aan het einde van de looptijd maar zorgde voor terugbetaling, waartoe hij zekerheden had in (onder meer) 'bonds' van G.&M.U. te Londen dan wel Brunei, die hij had verkregen via de onderneming EU F.G. te Luxemburg en dat de AMA nog niet rechtsgeldig is opgezegd, zodat nog (steeds) geen terugbetaling behoeft plaats te vinden. De rechtbank stelt in dit verband vast, dat:
- uit de stukken blijkt dat in de maanden na medio november 2003 de bedoelde gestorte bedragen van de bankrekening van DHBIIB zijn verdwenen en onder meer zijn aangewend ter financiering van het woonhuis van verdachte in Duitsland;
- verdachte, ondanks enkele toezeggingen aan [betrokkene 1], het grootste deel van de bedragen niet heeft terugbetaald;
- de overboekingen van de bedragen (medio november 2003) plaats vonden enkele maanden voor de gestelde ingangsdatum (1 maart 2004) van de AMA;
- verdachte zelf de AMA per 8 mei 2004 heeft opgezegd;
- EU F.G. te Luxemburg blijkt te zijn ontbonden;
- G.&M.U. evenmin nog langer blijkt te bestaan (het gestelde 'opgaan' in een andere onderneming acht de rechtbank niet aannemelijk geworden).
Overigens tekent de rechtbank hierbij aan dat, anders dan verdachte stelt, uit de AMA noch anderszins blijkt dat enige verplichting voor verdachte eerst zou opkomen na een minimale inleg van 100 miljoen euro.
Uit verschillende verklaringen blijkt voorts dat [betrokkene 2] en verdachte een rol hebben gespeeld bij het uitvoeren van 'Programma-135'. Verdachte wordt, naast [betrokken 2], omschreven als iemand, die de bedenker ervan was, althans er veel van wist en die als de gemachtigde FED-trader rendement moest gaan behalen met het verhandelen van bankgaranties. Verdachtes ontkenning ter terechtzitting, dat hij zich ooit heeft gepresenteerd als FED-trader, acht de rechtbank, gelet op de in het dossier aanwezige verklaringen, ongeloofwaardig. Evenzeer ongeloofwaardig acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het nummer '135' van het 'programma' niets van doen zou hebben met de 'subrekening' 377588563-135 bij de Z.bank. Dit bankrekeningnummer komt ook al voor in de 'bank guarantee', ondertekend door de heer [betrokkene 2], van 1 november 2003. Voorts acht de rechtbank ongeloofwaardig de verklaring van verdachte, dat hij [betrokkene 2] eerst medio/eind 2004 heeft leren kennen. Uit verschillende in het dossier aanwezige verklaringen blijkt dat verdachte en [betrokkene 2] reeds in 2003 contact hebben gehad. Voorts blijkt dat [betrokkene 2] actief is geweest ten behoeve van het 'Programma-135' en daartoe onder meer contact had met [betrokkene 1]. Ook verdachte had contact met [betrokkene 1]. Voorts is het [betrokkene 2] geweest die het voorstel heeft gedaan de bedoelde bedragen over te (laten) boeken op de bankrekening van DHBIIB, wat de in de tenlastelegging genoemde personen medio november 2003 daadwerkelijk hebben gedaan.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte een centrale rol heeft gespeeld bij de opzet en uitvoering van het 'Programma-135'(ook wel treausury-programma genoemd). De ingelegde gelden zijn binnengekomen op en onttrokken aan de rekening van verdachtes vennootschap DHBIIB, aan de investeerders zijn betaalinstructies verstrekt waarmee verdachte bekend moet zijn geweest, de kwaliteiten die relevant zijn geweest voor het bewegen van investeerders tot het inleggen van gelden liggen in de sfeer van verdachte (FED-trader, de vennootschap met de naam DHBIIB B.V., de AMA die de vereiste beleggingsopbrengst zou moeten genereren). Verdachte heeft zich van deze zaken niet gedistantieerd door bijvoorbeeld de gelden terug te storten. Bij deze stand van zaken is voor medeplegen van oplichting niet vereist dat verdachte ook persoonlijk bepaalde oplichtingsmiddelen rechtstreeks jegens investeerders heeft gebezigd. Verdachte heeft derhalve mede door de bemoeiingen van anderen als [betrokkene 2] en [betrokkene 1], de in de tenlastelegging genoemde inleggers bewogen tot de afgifte van de genoemde geldbedragen, waartoe verdachte zich heeft bediend van de in de tenlastelegging omschreven valse voorstellingen van zaken. De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer.
Feit 2.
Verweer
Bij verdachte was geen opzet aanwezig, ook niet in voorwaardelijke vorm.
De in de tenlastelegging vermelde documenten zijn in originele staat rechtsreeks door de heer L. naar de Y. Bank gezonden. Verdachte beschikte uitsluitend over kopieën. Verdachte heeft de bank (slechts) verzocht om de documenten op echtheid te controleren. Hij wist niet van de valsheid, terwijl evenmin is gebleken van een op valsheid in geschrifte gerichte samenwerking met de heer U.S..
Oordeel
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank gaat ervan uit, op grond van de informatie in de in het dossier aanwezige aangifte van de Y. Bank en de (door middel van rechtshulp via de Engelse autoriteiten afgelegde) getuigenverklaring van de heer P. van B. Bank dat de evengenoemde documenten (een safe-keeping receipt en een certificate of deposit) vals zijn. Uit de aangifte noch uit het e-mailbericht van verdachte aan de Y. Bank van 14 september 2004 blijkt overigens, dat verdachte de Y. Bank (nadrukkelijk) had verzocht de echtheid van de documenten te controleren. Voorts acht de rechtbank niet gebleken dat verdachte zelf bij de B. Bank enige navraag heeft gedaan naar de authenticiteit van de ingezonden documenten.
In vervolg op de verzending van deze documenten, waarbij de rechtbank in het midden laat wie deze documenten in eerste instantie per koerier bij de Y. Bank heeft laten bezorgen, heeft verdachte aan de Y. Bank gezonden: een verklaring van B. Bank ('Mr L. is in good standing') en een brief van advocaat A.B.. Deze toezending van documenten kan geen andere strekking hebben dan bij de Y. Bank de opvatting ingang doen vinden dat de safe-keeping receipt en het certificate of deposit waarheidsgetrouwe documenten zijn die inbare financiële rechten en verplichtingen weergeven. Volgens verdachte heeft hij deze documenten in kopie van de heer U.S. verkregen. Ten aanzien van deze documenten gaat de rechtbank er eveneens vanuit dat zij vals zijn. Voor wat betreft de verklaring van B. Bank blijkt zulks uit de evengenoemde verklaring van de heer P.. Voor wat betreft de brief blijkt zulks uit de (door middel van rechtshulp via de Amerikaanse autoriteiten afgelegde) getuigenverklaring van de heer B.. Blijkens informatie uit het rechtshulpverzoek aan de Amerikaanse autoriteiten wordt U.S. op verzoek van de Duitse autoriteiten gezocht wegens fraude. Uit het proces-verbaal van ambtshandeling AH-13 blijkt, dat verdachte justitiële antecedenten heeft wegens onder meer bedrog, oplichting en valsheid in geschrifte en daarvoor in Duitsland en Frankrijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld.
Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij gebruik maakte van valse documenten.
Feit 3.
Verweer
Er is geen bewijs dat de cheque niet door de H. Bank is uitgegeven.
Gelet op hetgeen de heer [slachtoffer 5] en verdachte hebben verklaard over de (verplichting tot) betaling en het verzenden van de cheque kan niet worden geconcludeerd tot opzet bij verdachte om gebruik te maken van een vervalst faxbericht.
Oordeel
De rechtbank acht niet bewezen dat de cheque niet door de H. Bank zou zijn uitgegeven. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het verweer voor het overige.
Uit de (door middel van rechtshulp via de Engelse autoriteiten afgelegde) verklaringen van mevrouw F. van de H. Bank en de heer B. blijkt dat het betreffende chequeboek volgens melding van de rekeninghouder (PAC Ltd) niet door deze is ontvangen, terwijl op het door deze rekeninghouder opgegeven adres geen dergelijke onderneming gevestigd is geweest. De onderneming PAC Ltd is in november 2005 ontbonden. Uit de (door middel van rechtshulp via de Engelse autoriteiten afgelegde) verklaring (per e-mailbericht) van de heer L.L. leidt de rechtbank af, dat deze de onderneming zou hebben verkocht aan de heer C. en op diens verzoek voorshands is aangebleven als directeur. Uit gegevens van de H. Bank en de "application for striking off" van de onderneming moet worden afgeleid, dat de heer L.L. dan wel tevens diens zoon A.L. bevoegd is (zijn) gebleven om bij uitsluiting te beschikken over de gelden bij de H. Bank en het voortbestaan van de onderneming. Verdachte heeft in dit verband onder meer verklaard:
- dat C. hem vertelde dat deze een belangrijke positie had bij de onderneming,
- dat hij nooit iemand anders van deze onderneming had gesproken en de director niet kent,
- dat hij enkele (H.) cheques van C. had gekregen waarop reeds een handtekening van L. was ingevuld,
- dat C. op zijn (verdachtes) aangeven de bedragen en begunstigden op de cheques heeft ingevuld,
- dat hij na bericht uit Duitsland (Sparkasse) dat de cheques niet gedekt waren het 'origineel' van de aan [slachtoffer 5] gezonden cheque (zoals vermeld in het faxbericht) heeft verscheurd of aan C. heeft teruggezonden.
Ten aanzien van deze laatste verklaring heeft verdachte ter terechtzitting nader verklaard dat het verscheuren dan wel teruggeven van dit 'origineel', ondanks de in het faxbericht vermelde verzending daarvan aan [slachtoffer 5], mogelijk was omdat met de postverzending in zijn onderneming enkele dagen gemoeid is en hij de verzending nog kon onderscheppen. De rechtbank acht deze nadere verklaring ongeloofwaardig, temeer daar nergens uit blijkt dat verdachte zulks spontaan aan [slachtoffer 5] heeft gemeld, hetgeen toch op zijn weg had gelegen. Aldus moet verdachte hebben geweten, dat hij in strijd met de waarheid op het faxbericht aan [slachtoffer 5] meldde dat hij een cheque (weergegeven op het faxbericht) aan deze heeft gestuurd.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat verdachte, ondanks dat voor hem duidelijk was dat op de cheque een andere handtekening was vermeld dan die van C. en hij verder niet beschikte over verifieerbare informatie over de positie van C. met betrekking tot PAC Ltd noch over de financiële gegoedheid van deze onderneming, gebruik heeft gemaakt van deze cheque. Aldus handelend heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij gebruik zou maken van een cheque waarin in strijd met de waarheid is vermeld dat door PAC Ltd 350.600,- Engelse Ponden aan [slachtoffer 5] worden betaald.
Feit 4.
Verweer (primair)
Uit de aangifte van de X. bank noch uit nadere onderzoeksbevindingen blijkt, dat de cheque vals of vervalst zou zijn. Zo anders geoordeeld zou moeten worden, dan blijkt niet dat verdachte, gelet op diens verklaringen, wist of moest vermoeden dat de cheque van kennelijk misdadige herkomst is.
Requisitoir
Het openbaar ministerie concludeert tot niet-bewezenverklaring van dit feit, daar anders dan bij feit 3 hier geen sprake is van een aperte leugen van verdachte.
Oordeel
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat in strijd met de waarheid is vermeld dat de (bij die cheque) betrokken cliënt van de H. Bank "PAC Ltd" was.
Voorts acht de rechtbank niet bewezen, dat een handtekening was geplaatst die - in strijd met de waarheid - moest doorgaan voor de handtekening/paraaf van de directeur van "PAC Ltd", in elk geval dat voornoemde cheque voorzien was van een valse handtekening.
Overigens faalt het verweer.
Op de gronden als uiteengezet bij feit 3. (behoudens voorzover deze in het bijzonder de heer [slachtoffer 5] betreffen) is de rechtbank van oordeel, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat hij gebruik zou maken van een cheque waarin in strijd met de waarheid is vermeld dat betaling is gegarandeerd van 80.000,- Engelse Ponden.
De rechtbank heeft hier mee laten wegen dat blijkens een verklaring van de heer N. van de Z.bank verdachte bij deze bank een cheque van de Wells Fargo Bank heeft trachten te verzilveren, die vals bleek te zijn. Aldus tekent zich in het handelen van verdachte een patroon af, waarin hij onaanvaardbare risico's neemt bij het betalen met dan wel verzilveren van cheques.
Feit 5.
Verweer
Verdachte had uitsluitend van doen met de belegginginstelling I. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1]). Dit is een professionele marktpartij, zodat geen sprake is van 'publiek'. Verdachte had geen wetenschap van enige publieke herkomst van de gelden.
Niet verdachte, doch [betrokkene 1] heeft de gelden aangetrokken.
Oordeel
De rechtbank verwerpt het verweer.
Uit de addendum II bij de AMA, de rekeningafschriften van de Z.-bankrekening van DHBIIB, en uit de contacten van verdachte met [slachtoffer 5], [betrokkene 1] en de Z.bank, moet het verdachte duidelijk zijn geweest dat hij gelden ter beschikking heeft verkregen en gehad, die afkomstig zijn van het publiek als bedoeld in artikel 82 Wet toezicht kredietwezen1992. De in de tenlastelegging genoemde inleggers van de gelden betreffen geen professionele marktpartijen. Aldus heeft verdachte de vereiste wetenschap gehad van de publieke herkomst van de gelden.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat de vennootschap van verdachte de gelden ter beschikking heeft verkregen en dat verdachte daarover heeft beschikt, behoeft het verweer dat hij de gelden niet heeft aangetrokken geen nadere bespreking.
Feit 6.
Verweer
Verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat hij verontschuldigbaar gedwaald heeft. Hij heeft DHB gekocht in het vertrouwen dat deze over een banklicentie beschikte en kreeg via een notaris de beschikking over de verklaring van geen bezwaar van het ministerie van Justitie. Voor verdachte als buitenlander behoefde het niet duidelijk te zijn dat dit een waarschijnlijk reguliere verklaring van geen bezwaar betrof en geen vergunning voor bancaire activiteiten. Hij mocht daar op vertrouwen.
Oordeel
De rechtbank verwerpt het verweer.
Waar verdachte als ondernemer een vennootschap koopt om daarmee (tevens) bancaire activiteiten te ontplooien en daartoe mede de naam 'banking' wenst te voeren, rust op hem de rechtsplicht zich ervan te vergewissen dat zulks is geoorloofd. Verdachte mocht daarbij niet louter vertrouwen op een verklaring van geen bezwaar. Verdachte heeft ook verklaard dat hij wist dat hij goedkeuring nodig had van De Nederlandse bank. Uit verschillende verklaringen kan voorts worden afgeleid dat verdachte over een grote bankkennis moet beschikken. Hij profileert zich ook als iemand die thuis is in de bankwereld.
Bovendien is een notaris ook voor een buitenlander met kennis van de financiële wereld niet aan te merken als een bevoegde autoriteit inzake vergunningverlening ten behoeve van financiële diensten en bancaire activiteiten aan wiens stilzwijgen het gerechtvaardigd vertrouwen zou mogen worden ontleend dat de geleverde vennootschap DHB beschikte over een rechtsgeldige 'banklicentie'. Op deze gronden kan niet worden staande gehouden dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. MEDEPLEGEN VAN OPLICHTING, MEERMALEN GEPLEEGD.
2. OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225, EERSTE LID, VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD.
3. OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225, EERSTE LID, VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST.
4. OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225, EERSTE LID, VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST.
5. OVERTREDING VAN VOORSCHRIFTEN GESTELD BIJ ARTIKEL 82, EERSTE LID, VAN DE WET TOEZICHT KREDIETWEZEN 1992, OPZETTELIJK BEGAAN, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. OVERTREDING VAN VOORSCHRIFTEN GESTELD BIJ ARTIKEL 83, EERSTE LID, VAN DE WET TOEZICHT KREDIETWEZEN 1992, OPZETTELIJK BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON,
TERWIJL HIJ FEITELIJK LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGINGEN, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een aantal (rechts)personen opgelicht. Deze personen werd voorgespiegeld dat zij aan een uniek en zeer winstgevend beleggingsprogramma konden deelnemen zonder daarbij enig risico te lopen. De inleggelden zouden worden gestald op een geblokkeerde rekening gedurende een periode van ruim 40 weken, waarbij maandelijks een vast gegarandeerd rentepercentage over het ingelegde bedrag zou worden uitbetaald. Verdachte heeft zich daarbij voorgedaan als de grote financiële deskundige met de benodigde contacten in de financiële wereld en zijn mededaders hebben hiermee geschermd in de richting van de investeerders. Voorts is gebruik gemaakt van de vennootschap van verdachte waarvan de naam door verdachte is gewijzigd in DHBIIB B.V. Verdachte en zijn mededaders hebben de investeerders met deze voorspiegeling van zaken zodoende bewogen tot afgifte van in totaal ? 2,5 miljoen. Dit ingelegde geld heeft verdachte vervolgens van de rekening van zijn bedrijf gehaald en ter terechtzitting is gebleken dat dit geld in elk geval nog niet aan de gedupeerde inleggers is terugbetaald.
Verdachte heeft door te handelen als hiervoor omschreven tevens de Wet toezicht kredietwezen 1992 meermalen overtreden. Hij heeft namelijk gelden van het publiek ter beschikking gekregen en gehad. Het in voornoemde wet opgenomen vergunningenstelsel strekt ertoe de stabiliteit en de integriteit van de financiële sector en het bankwezen in het bijzonder te beschermen en te bevorderen, alsook de belangen van crediteuren te beschermen. Niet-geregistreerde instellingen die financiële diensten verlenen moet de toegang tot de markt worden ontzegd. Aldus wordt bewerkstelligd dat degene die zijn geld aan een ander toevertrouwt, ervan kan en mag uitgaan dat hij dat geld ook weer terugkrijgt. Door met zijn vennootschap zonder vergunning als kredietinstelling buiten het toezicht van De Nederlandse Bank actief te zijn, heeft verdachte de Wet toezicht kredietwezen 1992 ontdoken en daarmee alle zekerheden en garanties die voornoemde wet beoogt te bieden met voeten getreden.
Voor dat verdachte zich met de hiervoor genoemde praktijken ging bezig houden heeft hij een bedrijf gekocht. In de naam van dat bedrijf heeft hij vervolgens doelbewust en zonder vergunning het woord "banking" opgenomen. Dit is eveneens een overtreding van laatstgenoemde wet. Dit feit kan niet in een ander licht worden gezien dan als een noodzakelijk onderdeel voor het begaan van de eerstgenoemde strafbare feiten. Verdachte heeft bij allerlei financiële transacties de naam van dat bedrijf gebruikt. Met het bedrijf wilde verdachte zich het betrouwbare en onkreukbare imago van een gerespecteerd bankbedrijf aanmeten.
Gevoegd bij al het voorgaande heeft verdachte zich ook nog driemaal schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hij heeft tweemaal getracht om door middel van valse bescheiden zeer grote sommen geld in zijn bezit te krijgen. Met een ander vervalst bescheid heeft hij getracht een opgelichte belegger op afstand te houden. In twee gevallen betroffen deze bescheiden cheques. Dat is handelspapier waarvan degenen aan wie de cheques worden getoond er van uit moeten kunnen gaan dat zij echt en gedekt zijn.
Door het handelen van verdachte zijn vooralsnog verschillende particulieren benadeeld. Degenen die aanmerkelijke sommen geld hebben geïnvesteerd in het beleggingsprogramma hebben hun inleg nog niet terug. Daarnaast heeft verdachte de naam van algemeen gerespecteerde financiële instellingen in discrediet gebracht door gebruik te maken van vervalste bescheiden waarop de naam, het beeldmerk en andere gegevens van deze instellingen zijn vermeld om de bescheiden als echt en onvervalst te doen aanmerken. Met zijn handelwijze heeft de verdacht voorts de integriteit van de financiële sector in geding gebracht. Daarmee is de financiële sector in het algemeen schade toegebracht en is deze in een kwaad daglicht gezet. Dit alles met als enig doel om er zelf financieel beter van te worden.
Alles overziend kan de rechtbank ook niet anders concluderen dan dat de gedragingen van verdachte alle kenmerken hebben van het werk van een oplichter. Verdachte weet namelijk door mooie, algemene verhalen, met vele verwijzingen naar gerespecteerde financiële instellingen en zijn kennis van de financiële wereld etalerend, mensen grote sommen geld afhandig te maken. Daarbij staaft hij zijn betogen met zogenaamde schriftelijke bewijsstukken, waarvan echter blijkt dat deze (net) niet zijn verhaal bevestigen of de (gehele) lading dekken.
Dat verdachte ook ter terechtzitting op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst en omvang van hetgeen hem verweten wordt, baart de rechtbank zorgen.
De ernst en de omvang van de strafbare feiten alsmede de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, maken naar het oordeel van de rechtbank dat niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen. Verdachte heeft echter zelf verklaard dat hij in Duitsland en Frankrijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Een en ander heeft verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie volkomen passend. Gelet op de eerdere veroordelingen ziet de rechtbank geen aanleiding een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank zal niet - zoals wel door de officier van justitie is gevorderd - tevens opleggen de ontzetting uit een beroep voor een bepaalde periode.
De rechtbank is weliswaar van oordeel dat de strafbare feiten zijn begaan in het kader van bepaalde werkzaamheden in een bepaalde sector maar acht deze werkzaamheden niet zodanig specifiek dat zij vallen onder een specifieke beroepsuitoefening.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij is kennelijk ingediend door [naam werknemer].
De rechtbank heeft echter op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen vaststellen of deze persoon namens de benadeelde partij gemachtigd was om de vordering in te dienen.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren en haar veroordelen in de proceskosten in deze door verdachte gemaakt.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 47, 51, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 82 (oud) en 83 (oud) van de Wet toezicht kredietwezen 1992;
de artikelen 1 (oud), 2 (oud) en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte ten laste gelegde heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE (3) JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
* verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. H. Bedee en mr. dr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2006.