ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ4923

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/510295-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor handel in harddrugs, veroordeling voor XTC en hennep door penitentiair inrichtingswerker

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 20 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een penitentiair inrichtingswerker, die werd beschuldigd van verschillende drugsmisdrijven. De verdachte was ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 maart 2005 tot en met 1 september 2006 opzettelijk XTC-pillen had verkocht en vervoerd, hennep had geteeld en cocaïne had verstrekt binnen de penitentiaire inrichting waar hij werkzaam was. Tijdens de zitting op 12 december 2006 werd de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en werd vastgesteld dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van het binnenbrengen van drugs in de penitentiaire inrichting, en sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte XTC-pillen had verstrekt en hennep had geteeld. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en de omstandigheden van de zaak, waarbij werd opgemerkt dat de verdachte regelmatig XTC-pillen kocht van een medeverdachte, die ook werkzaam was in de inrichting.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij geen strafblad had en dat de gevolgen van de veroordeling voor hem zwaar zouden zijn, gezien zijn functie als gevangenbewaarder. De rechtbank benadrukte dat van iemand in zijn positie verwacht mag worden dat hij zich onthoudt van strafbare feiten, en dat zijn gedrag onacceptabel was, ondanks dat de feiten zich niet op de werkvloer hadden afgespeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/510295-06
Zittingsdatum: 12 december 2006
Uitspraak: 20 december 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
wonende te [adres, woonplaats verdachte].
thans gedetineerd in de P.I. Midden-Holland, locatie Huis van Bewaring De Geniepoort, te Alphen aan den Rijn
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1.De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2005 tot en met 01 september 2006 te Gorinchem en/of Dordrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (zogenaamde XTC-pillen), zijnde MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA
(een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2005 tot en met 01 september 2006 te Gorinchem, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan Dokter Hiemstralaan 5) een hoeveelheid van ongeveer 30 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen van hennepplanten, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2005 tot en met 01 september 2006 te Dordrecht, als ambtenaar, te weten penitentiair inrichtingswerker werkzaam zijnde bij de Penitentiaire Inrichtingen Zuid-West, locatie Dordtse Poorten,
meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een of meer handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of een of meer handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (zogenaamde XTC-pillen), zijnde cocaïne en/of MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, immers had hij, verdachte, toen daar toegang tot (afdelingen van) PI Zuid-West, locatie Dordtse Poorten in zijn hoedanigheid van penitentiair inrichtingswerker.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1., 2., en 3. ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om te kunnen komen tot de vaststelling dat verdachte verdovende middelen de P.I. De Dordtse Poorten heeft binnen gebracht die cocaïne, MDMA, MDA en/of N-ethyl MDA bevatten. Er zijn geen middelen aangetroffen in de De Dordtse Poorten. Derhalve heeft geen onderzoek kunnen plaatsvinden naar de samenstelling van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne en XTC-pillen. Weliswaar is door [getuige] verklaard dat op 31 december 2005 door een persoon, die hij later aanwijst als de verdachte, gezegd zou zijn dat hij cocaïne, heroïne en XTC bij zich had, maar deze enkele verklaring is onvoldoende om vast te stellen dat het geleverde materiaal ook daadwerkelijk de in de tenlastelegging genoemde middelen, namelijk cocaïne en/of MDMA, MDA en/of N-ethyl MDA heeft bevat. Voor zover andere getuigen verklaard hebben dat de verdachte drugs De Dordtse Poorten heeft binnengebracht, geven zij hierbij niet aan om welke drugs het zou zijn gegaan. Overigens is er geen voldoende wettig en overtuigend bewijs terzake voorhanden. Reeds daarom zal de verdachte van het onder 3. ten laste gelegde dienen te worden vrijgesproken.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 01 maart 2005 tot en met 01 september 2006 te Gorinchem en/of Dordrecht, meermalen opzettelijk heeft verstrekt en vervoerd, handels hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA
zogenaamde XTC-pillen), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
in de periode van 01 maart 2005 tot en met 01 september 2006 te Gorinchem meermalen opzettelijk heeft geteeld en verwerkt,een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde is van de zijde van de verdediging het verweer gevoerd dat de aanhouding onrechtmatig is geweest en dientengevolge de daaropvolgende verklaring van de verdachte en de aangetroffen pillen niet als bewijs mogen worden gebruikt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Nog afgezien van de vraag of het gesloten systeem van rechtsmiddelen toelaat dat, na de toetsing door de rechter-commissaris, bij de behandeling van de zaak ter zitting op de onrechtmatigheid van de aanhouding een beroep kan worden gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op heterdaad, en dus zonder toestemming van de officier van justitie, kon worden aangehouden. Uit het onderzoek, waarbij telefoongesprekken van de verdachte werden afgeluisterd, was gebleken dat de verdachte regelmatig XTC-pillen kocht van [medeverdachte] en daartoe ook op 1 september 2006 omstreeks 13.00 uur een afspraak had gemaakt met [medeverdachte]. Toen de verdachte ook daadwerkelijk omstreeks dat tijdstip de woning van [medeverdachte] binnenging en kort daarna verliet, kon de verdachte, als verdachte van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, worden aangehouden.
Ook het (subsidiaire) verweer dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2005 tot 1 september 2006 meer pillen voorhanden had dan nodig voor eigen gebruik, en derhalve geen bewezenverklaring voor die periode kan volgen, wordt verworpen. Uit diverse getuigenverklaringen, waaronder de verklaring van de echtgenote van de verdachte en van de vrienden van de verdachte ([vriend 1 en vriend 2]), volgt dat de verdachte gewoonlijk meer dan één pil (de echtgenote spreekt over tien pillen per keer) bij [medeverdachte] ging halen en dat niet alleen voor eigen gebruik maar ook om te delen en weg te geven aan anderen. Reeds om die reden kan het verweer niet slagen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw van verdachte betoogd dat niet bewezen is dat de planten die aangetroffen zijn bij [verdachte] ook daadwerkelijk hennepplanten waren omdat niet controleerbaar is of de bij verdachte in beslag genomen planten wel zijn getest nu die planten tesamen met hennep uit Dordrecht zijn vervoerd. De raadsvrouw heeft hieruit afgeleid dat goed mogelijk is dat de hennep uit Dordrecht is onderzocht en niet die uit Gorinchem. De rechtbank acht wel bewezen dat de bij [verdachte] aangetroffen planten hennepplanten zijn. Ten eerste blijkt uit de informatie van Ecoloss, die verantwoordelijk is geweest voor de vernietiging van de planten, dat het ging om hennepplanten. Voor zover al vermenging van de planten uit Dordrecht en Gorinchem heeft plaatsgevonden, is dit zonder gevolgen gebleven aangezien alle planten hennepplanten bleken te zijn. Ten tweede heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de planten die in beslag zijn genomen inderdaad hennepplanten waren. Dit, naast de uitkomst van de zogenoemde Narcotest waarin wordt geconcludeerd dat de bij verdachte thuis in beslag genomen planten hennep bevatten, rechtvaardigt het oordeel van de rechtbank dat verdachte hennepplanten heeft geteeld.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, AANHEF, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, STRAFBAAR GESTELD BIJ ARTIKEL 10, VIERDE LID, VAN DE OPIUMWET, MEERMALEN GEPLEEGD.
2. OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, AANHEF, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, STRAFBAAR GESTELD BIJ ARTIKEL 11, TWEEDE LID, VAN DE OPIUMWET, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken en vervoeren van XTC pillen en het telen van hennep. Gedurende anderhalf jaar bestelde verdachte ongeveer eenmaal per twee maanden XTC pillen bij [medeverdachte], die hij kende van zijn werk. Zowel verdachte als [medeverdachte] werkten als bewaarder in de P.I. de Dordtse Poorten. Als tegenprestatie voor het vervangen en ruilen van de weekenddiensten leverde [medeverdachte] de pillen aan verdachte. Bij zijn aanhouding op heterdaad had verdachte dertig XTC pillen in zijn bezit. Verdachte heeft aangegeven dat hij al deze pillen deelde met zijn vrouw en twee vrienden. In dezelfde periode heeft verdachte hennepplanten in zijn woning aanwezig gehad. Het aantal varieerde van vijftien tot dertig. Verdachte heeft verklaard dat dit een hobby voor hem was en dat hij ook wel eens wat hennep verkocht aan vrienden.
De rechtbank acht het gedrag van verdachte voor beide feiten volstrekt ontoelaatbaar. Ondanks het feit dat beide feiten zich niet op de werkvloer hebben afgespeeld, rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij werkzaam was als gevangenisbewaarder, zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten. Juist van een persoon met een functie als die van verdachte mag worden verwacht dat hij zich verre houdt van het plegen van strafbare feiten. Verdachte is zich onvoldoende bewust geweest van die voorbeeldfunctie.
In strafverlichtende zin laat de rechtbank mee wegen dat verdachte slechts bij wijze van vriendendienst en niet op grote schaal pillen heeft verstrekt. Daarnaast acht de rechtbank voor de strafbepaling van belang dat verdachte geschorst is door zijn werkgever en binnenkort ontslagen zal worden. Na een veroordeling zal verdachte naar verwachting niet meer als gevangenbewaarder aan het werk kunnen. Vanuit dit perspectief zijn de gevolgen van de strafvervolging voor verdachte zeer zwaar in vergelijking met soortgelijke gevallen.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte houdt de rechtbank verder rekening met het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft. Daarnaast is van belang het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 22 november 2006.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Daarnaast acht de rechtbank het van belang een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, ten einde verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
Artikelen 14a, 14b en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de overigens ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ACHT MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten VIER MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.drs. F.J.P Lock, voorzitter,
mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. W.J.M. Diekman
rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Huizenga,
griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2006.
Mr. Heijnen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.