ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ4918

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/510306-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een medewerker van de P.I. De Dordtse Poorten voor het telen van hennep en de handel in XTC-pillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 20 december 2006 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een medewerker van de P.I. De Dordtse Poorten, die werd beschuldigd van het telen van hennep en de handel in XTC-pillen. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] en woonachtig te [adres, woonplaats verdachte], was op het moment van de zitting gedetineerd in de P.I. Zwolle. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 1 maart 2005 tot en met 1 september 2006 meermalen opzettelijk XTC-pillen heeft verkocht en in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 1 september 2006 hennepplanten heeft geteeld. De rechtbank heeft de bewijsvoering grondig overwogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van de verdachte en de resultaten van forensisch onderzoek in aanmerking genomen.

Bij de strafmotivering heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de straf voor zijn toekomst. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.J. Huizenga.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/510306-06
Zittingsdatum: 12 december 2006
Uitspraak: 20 december 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [adres, woonplaats verdachte].
thans gedetineerd in de P.I.Zwolle, locatie Huis van Bewaring, te Zwolle.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2005 tot en met 01 september 2006 te Dordrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (zogenaamde XTC-pillen), zijnde MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2006 tot en met 01 september 2006 te Dordrecht, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan [straatnaam] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 197 hennepplanten, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen van hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 01 maart 2005 tot en met 01 september 2006 te Dordrecht, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, handels- en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA (zogenaamde XTC-pillen), zijnde MDMAeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 01 augustus 2006 tot en met 01 september 2006 te Dordrecht, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van in totaal 197 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat de pillen die de verdachte voorafgaande aan 1 september 2006 heeft verhandeld, één van de middelen zoals vermeld in de tenlastelegging bevatten. De rechtbank verwerpt dit verweer. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de pillen die bij [medeverdachte] bij zijn aanhouding zijn aangetroffen van hem, verdachte, afkomstig waren en dat dit XTC-pillen betrof. De bij [medeverdachte] aangetroffen pillen zijn in beslag genomen en onderzocht door de Divisie Recherche Ondersteuning, afdeling Forensische Opsporing door middel van de Narcotest Disposakit nr. 2. De geteste middelen reageerden positief op de aanwezigheid van XTC, vermoedelijk bevattende een van de stoffen MDMA, MDA, of N-ethyl MDA (MDEA). Dit resultaat is vastgelegd onder het BPS-nummer 06-026727. Gezien de uitkomst van de test zijn monsters van de aangetroffen middelen naar het Nederlands Forensisch Instituut gestuurd onder nummer 356.515. Uit het NFI rapport met nummer RPZHOZ/06-026727 blijkt dat het onderzoeksmateriaal dat geregistreerd staat onder nummer NFI 356.515 het bestanddeel MDMA bevat. Uit het voorgaande mag afgeleid worden dat de middelen die op 1 september 2006 door verdachte verhandeld werden en door hem aan [medeverdachte] verkocht werden MDMA bevatten. De verdachte heeft zelf voorts verklaard dat hij één à anderhalf jaar XTC-pillen aan [medeverdachte] heeft verkocht. Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de XTC-pillen die verdachte, ook volgens zijn eigen verklaring, in een eerder stadium aan [medeverdachte] heeft verkocht van een geheel andere samenstelling waren dan de pillen die op 1 september 2006 zijn verhandeld. Voldoende aannemelijk is dat ook de andere pillen die eerder door verdachte in de bewezen verklaarde periode aan [medeverdachte] zijn verkocht het middel MDMA hebben bevat. De rechtbank acht op basis van dit alles wettig en overtuigend bewezen dat gedurende die gehele periode sprake was van pillen bevattende het middel MDMA.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, AANHEF, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, STRAFBAAR GESTELD BIJ ARTIKEL 10, VIERDE LID, VAN DE OPIUMWET, MEERMALEN GEPLEEGD.
2. OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, AANHEF, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, STRAFBAAR GESTELD BIJ ARTIKEL 11, TWEEDE LID, VAN DE OPIUMWET.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkoop van XTC pillen en later ook het telen van hennep. In de periode van 1 maart 2005 tot en met 1 september 2006 verkocht verdachte met enige regelmaat, ongeveer eens per twee maanden, ongeveer vijf tot tien XTC pillen per keer aan zijn collega [medeverdachte]. De laatste keer was de hoeveelheid aanmerkelijk groter. Verdachte en [medeverdachte] kenden elkaar van hun werk als bewaarder in de P.I. de Dordtse Poorten. Als een soort tegenprestatie voor het vervangen en ruilen van de weekenddiensten leverde verdachte de pillen aan [medeverdachte]. In de zomer van 2006 heeft verdachte op de zolder van zijn woning een hennepkwekerij opgezet. Dit was om zijn inkomsten op te voeren, zo verklaarde hij ter terechtzitting. Verdachte gaf aan dat de hennep niet bedoeld was voor eigen gebruik, maar voor de verkoop ervan.
De rechtbank acht het gedrag van verdachte zowel voor wat betreft de verkoop van harddrugs als ten aanzien van het opzetten van een hennepkwekerij volstrekt ontoelaatbaar. Ondanks het feit dat het handelen van verdachte zich buiten werktijd en niet op de werkvloer afspeelde, rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij werkzaam was als gevangenbewaarder, aan een andere gevangenbewaarder harddrugs verkocht. Juist van een persoon met een functie als die van verdachte mag worden verwacht dat hij zich verre houdt van het plegen van strafbare feiten. Verdachte is zich onvoldoende bewust geweest van die voorbeeldfunctie.
In strafverlichtende zin acht de rechtbank het van belang dat verdachte gehandeld heeft in een vriendschappelijke relatie waarin hij slechts incidenteel kleinere hoeveelheden verkocht heeft en aldus niet als "professionele" dealer geopereerd heeft.
Daarnaast laat de rechtbank bij de strafbepaling mee wegen dat verdachte op dit moment geschorst is door zijn werkgever en op korte termijn ontslagen zal worden. Na een veroordeling zal verdachte naar verwachting niet meer aan het werk kunnen als penitentiair inrichtingswerker. Derhalve zal hij zich moeten richten op werk van een geheel andere aard, waarvoor hij niet is opgeleid en waarvoor hij ook geen ervaring heeft. Vanuit dit perspectief zijn de gevolgen van de strafvervolging voor verdachte zeer zwaar, vergeleken met soortgelijke gevallen.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte houdt de rechtbank verder rekening met het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft. Daarnaast is van belang het voorlichtingsrapport van de Reclassering d.d. 28 november 2006.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Een gedeelte van deze straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ACHT MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten VIER MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.J.P Lock, voorzitter,
mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. Huizenga, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2006.
Mr. Heijnen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.