ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ4894

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500411-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbreken van een klacht terzake belaging leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 20 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 maart 2004 tot en met 09 maart 2006 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1]. Dit gebeurde door haar op te wachten, haar woning te betreden, haar te bedreigen en haar te dwingen geld te pinnen. Daarnaast heeft de verdachte op 02 september 2006 geprobeerd [slachtoffer 3] van het leven te beroven door een gewichtsschijf van een balkon naar beneden te gooien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de belaging, omdat er geen klacht van het slachtoffer was ingediend, wat een vereiste is voor de ontvankelijkheid in dit soort zaken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de andere ten laste gelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en bedreiging, en heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de aanbevelingen van deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummers: 11/500411-06 en 11/500531-06
Zittingsdatum : 12 december 2006
Uitspraak : 20 december 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren in 1976,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaardingen staat omschreven.
Kopieën van die dagvaardingen zijn als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht en maken hiervan deel uit.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
(parketnummer 11/500411-06)
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2004 tot en met 09 maart 2006 te
Dordrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1](zijnde
zijn, verdachtes, ex-vriendin), in elk geval van een ander, met het oogmerk
die [slachtoffer 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer 1] opgewacht bij haar woning en/of bij/op haar werk, althans contact gezocht met die [slachtoffer 1] en/of haar aangesproken en/of
- de woning van die [slachtoffer 1] betreden (op momenten waarop zij, [slachtoffer 1], niet in de woning was) en/of
- zich in de omgeving van de woning van die [slachtoffer 1] opgehouden en/of
- (een) ruit(en) van de woning van die [slachtoffer 1] ingeslagen en/of
- de (kelder)deur van die [slachtoffer 1] bekrast (met het woord 'hoer') en/of
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging (een) geldbedrag(en) laten pinnen en/of
- telefonisch contact gezocht met die [slachtoffer 1] en/of
- sms-berichten gestuurd aan die [slachtoffer 1] en/of
- brieven verzonden en/of afgeleverd aan en/of bij die [slachtoffer 1];
(parketnummer 11/500531-06)
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2006 tot en met 1 september 2006 te
Dordrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2], in elk
geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 2], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal
- (zowel overdag als 's nachts) telefonisch contact geezocht met die [slachtoffer 2] en/of
- sms-berichten gestuurd aan die [slachtoffer 2] en/of
- door de [straat] (waar die [slachtoffer 2] woonachtig is)gereden en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend toegevoegd dat hij haar, [slachtoffer 2], zou vermoorden en/of dat hij haar, [slachtoffer 2], in stukken zou snijden en/of dat hij haar, [slachtoffer 2], zou (laten) verkrachten en/of die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood" en/of "ik breek je" en/of "ik snij je strot door", althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 02 september 2006 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal een gewichtsschijf/halter
(van ongeveer twee kilogram), althans een zwaar voorwerp, (vanaf een balkon
gelegen op de vierde verdieping van een flatgebouw) in de richting van die
[slachtoffer 3] naar beneden heeft gegooid en/of heeft laten vallen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 02 september 2006 te Dordrecht [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een
gewichtsschijf/halter (van ongeveer twee kilogram), althans een zwaar voorwerp
(vanaf een balkon gelegen op de vierde verdieping van een flatgebouw) in de
richting van die[slachtoffer 3] naar beneden gegooid en/of laten vallen en/of
(vervolgens) met een (tweede) gewichtsschijf/halter, althans een zwaar
voorwerp, gooiende en/of zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die
[slachtoffer 2] en/of (daarbij) deze [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaardingen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Voor vervolging van belaging, welk delict krachtens artikel 285b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, onder de absolute klachtdelicten valt, is vereist dat het slachtoffer een klacht heeft ingediend. Een klacht is dan ook een voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Uit het procesdossier terzake van feit 1 onder parketnummer 11/500531-06 blijkt niet dat het slachtoffer een klacht heeft ingediend. In de aangifte is geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging gedaan. De enkele (naar de rechtbank ambtshalve bekend is: vrijwel standaard opgenomen) zinsnede onderaan de aangifte dat het slachtoffer geïnformeerd wenst te worden over het verloop en de afdoening van de strafzaak, kan niet zonder meer als een dergelijk verzoek worden aangemerkt; van enige bedoeling van aangever dat een vervolging wordt ingesteld blijkt hieruit onvoldoende. Ook overigens is tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet komen vast te staan dat het slachtoffer vervolging wenste.
De rechtbank kan dan ook niet tot een ander oordeel komen dan dat de officier van justitie ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 11/500531-06 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Bij de overige ten laste gelegde feiten zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 3 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd en in de zaak met parketnummer 11/500531-06 niet ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
(onder parketnummer 11/500411-06)
in de periode van 10 maart 2004 tot en met 09 maart 2006 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] (zijnde zijn, verdachtes, ex-vriendin), met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen die [slachtoffer 1] opgewacht bij haar woning en op haar werk,
- meermalen de woning van die [slachtoffer 1] betreden (op momenten waarop zij, [slachtoffer 1], niet in de
woning was) en
- meermalen zich in de omgeving van de woning van die [slachtoffer 1] opgehouden en
- eenmaal een ruit van de woning van die [slachtoffer 1] ingeslagen en
- eenmaal de kelderdeur van die [slachtoffer 1] bekrast met het woord 'hoer' en
- eenmaal die [slachtoffer 1] een geldbedrag laten pinnen en
- meermalen telefonisch contact gezocht met die [slachtoffer 1] en
- meermalen sms-berichten gestuurd aan die [slachtoffer 1] en
- meermalen brieven afgeleverd bij die [slachtoffer 1];
(onder parketnummer 11/500531-06)
2.
op 02 september 2006 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet, een gewichtsschijf(van in ieder geval twee kilogram), (vanaf een balkon gelegen op de vierde verdieping van een flatgebouw) in de richting van die[slachtoffer 3] naar beneden heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 02 september 2006 te Dordrecht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een gewichtsschijf, gooiende bewegingen gemaakt in de richting van die
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je dood".
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
Met betrekking tot het parketnummer 11/500411-06 ([slachtoffer 1]) overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft aangevoerd dat het vereiste opzet ontbreekt omdat voor de verdachte niet kenbaar was dat het slachtoffer geen contact wenste, en dat in ieder geval tot september 2005 geen sprake van belaging was. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
In maart 2004 heeft het slachtoffer de relatie die zij met verdachte had verbroken. Nadat de moeder van verdachte, in oktober 2004, was overleden, heeft het slachtoffer geprobeerd zich op vriendschappelijke wijze met verdachte te verstaan. In augustus 2005 verbrak zij echter ook deze vriendschap. Zowel voor als na deze periode van vriendschap was voor verdachte kenbaar dat het slachtoffer het door verdachte gezochte contact niet wilde. Alle bewezen verklaarde feitelijke omstandigheden hebben zich toen voorgedaan. Overigens kan ook reeds uit de aard van de bewezenverklaarde handelingen, zoals het vernielen van een ruit, het inkrassen van een beledigende tekst en het sturen van kwetsende brieven worden afgeleid dat dit kennelijk tegen de wil van het slachtoffer gebeurde. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft belaagd in de ten laste gelegde periode, zij het met een onderbreking gedurende de periode van vriendschap.
Met betrekking tot parketnummer 11/500531-06 ([slachtoffer 2]/[slachtoffer 3] overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte een gewichtsschijf naar beneden heeft gegooid en heeft voorts de aanwezigheid van opzet betwist. De rechtbank verwerpt deze verweren op grond van het volgende.
Zowel[slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte iets van het balkon af gooide, waarbij[slachtoffer 3] ook verklaarde dat hij zag dat het een gewichtsschijf was. De rechtbank hecht meer gewicht aan deze verklaringen dan aan de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de gewichtsschijf per ongeluk heeft laten vallen. Deze verklaring van verdachte komt de rechtbank bovendien ongeloofwaardig voor, gezien hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, namelijk dat de reling van het balkon op borsthoogte zit en dat hij in één hand een telefoon had, in de andere de gewichtsschijf en dat de laatste arm over de reling hing. De rechtbank acht zozeer onaannemelijk dat verdachte in deze situatie zonder bijbedoeling met zijn arm over de reling hing en aldus per ongeluk de gewichtsschijf zou hebben laten vallen, dat zij aan de ontkennende verklaring van verdachte geen geloof hecht.
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op de dood van[slachtoffer 3] bewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer men een voorwerp van tenminste 2 kilo van een balkon van vier hoog naar beneden gooit in de richting van een persoon die zich onder dat balkon bevindt, deze persoon daardoor aan het hoofd kan worden getroffen en daardoor kan komen te overlijden. Met zijn handelwijze heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans hierop aanvaard.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
(parketnummer 11/500411-06)
BELAGING;
(parketnummer 11/500531-06)
2. POGING TOT DOODSLAG;
3. BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT, MEERMALEN GEPLEEGD.[I1]
6. De strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon en de persoonlijkheid van de verdachte is op 28 november 2006 een rapport uitgebracht door drs. H. Leijsen, klinisch psycholoog/psychotherapeut. Uit dit rapport komt onder meer naar voren - zakelijk weergegeven -:
Bij betrokkene bestond ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen ziekelijke stoornis en geen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel lijkt er sprake te zijn geweest van enkele opvallende persoonlijkheidskenmerken. Het onderzoek geeft aanwijzingen voor een onrijpe, rigide persoonlijkheid met narcistische trekken. Er is sprake van kwetsbaarheid met betrekking tot de omgeving. Hierbij bestaat er wantrouwen en een matige impulscontrole. Bij oplopende druk - met name na krenking, (vermeende) afwijzing of bekritisering - kan de impulscontrole tekortschieten. Er is sprake van weinig zelfkritiek en er is sprake van externalisatie. De hierboven beschreven persoonlijkheidskenmerken hebben een causale rol gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten kan betrokkene daarom enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
De rechtbank kan zich met deze bevindingen en conclusies, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen en neemt deze over. De rechtbank is derhalve van oordeel dat op grond van het dossier, het verhandelde ter zitting en het rapport van voornoemde deskundige het bewezen verklaarde feit in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode zijn ex-vriendin stelselmatig lastiggevallen door op verschillende wijze contact met haar te zoeken, geheel tegen haar wil in. Verdachte wilde de verbreking van de relatie met het slachtoffer niet accepteren. In eerste instantie begon verdachte het slachtoffer op te wachten bij haar woning. Vervolgens ging verdachte een stapje verder in zijn handelen door de ruit van haar woning kapot te maken en haar zowel mondeling als schriftelijk te bedreigen teneinde het slachtoffer te dwingen anders te handelen dan dat zij had aangegeven te willen doen.
De handelingen van verdachte waren er in beginsel op gericht om het slachtoffer ertoe te dwingen hem antwoord te geven op vragen zijnerzijds. Vervolgens ging verdachte ertoe over om het slachtoffer te dwingen hem een geldbedrag te overhandigen waar hij naar zijn mening recht op had. Dit blijkt niet alleen uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, maar ook uit de door hem geschreven brieven aan het slachtoffer. Uit deze brieven, welke verdachte in de brievenbus van het slachtoffer heeft gedeponeerd, blijkt ook dat verdachte niet voornemens was het slachtoffer met rust te laten. Door in de brieven te verwijzen naar de nieuwe relatie van het slachtoffer, wist het slachtoffer dat verdachte haar nauwlettend in de gaten hield. De steeds verdergaande handelingen van verdachte met een toenemende mate van intensiteit, versterkte bij het slachtoffer niet alleen de gevoelens van onbehagen, onveiligheid en angst, maar zorgde er tevens voor dat het slachtoffer de deur niet meer uit durfde te gaan. Nadat verdachte ter zake van dit feit in voorlopige hechtenis heeft gezeten, werd deze geschorst waarna verdachte opnieuw strafbare feiten pleegde.
Verdachte raakte tijdens zijn schorsing gebrouilleerd met zijn jeugdvriend[slachtoffer 3] en diens vriendin [slachtoffer 2]. De ruzie liep zo hoog op dat verdachte doodsbedreigingen heeft geuit naar het slachtoffer[slachtoffer 3] en vanaf het balkon van zijn woning (4-hoog gelegen) een gewichtsschijf van in ieder geval twee kilozwaar poogde te gooien op[slachtoffer 3] die beneden bij de ingang van de flat stond. De desbetreffende schijf is op een afstand van 10 cm van[slachtoffer 3] terechtgekomen. Het had evengoed iemand kunnen treffen die uit de flat kwam.
Nadat de eerste gewichtsschijf de grond had geraakt, liep verdachte terug zijn woning in en kwam naar buiten met een andere gewichtsschijf in zijn hand. Ditmaal maakte hij gooiende bewegingen in de richting van de vriendin van[slachtoffer 3], waardoor zij zich ernstig bedreigd voelde.
Verdachte heeft naast belaging van zijn ex-vriendin, gepoogd zijn vriend om het leven te brengen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van deze vriend en diens vriendin. Deze feiten zijn zeer ernstig en maken een inbreuk op de lichamelijke integriteit en privacy van de direct betrokkenen. Deze feiten hebben stuk voor stuk een gewelddadig karakter.
Blijkens de Justitiële documentatie van verdachte is hij eerder door de strafrechter veroordeeld, onder meer voor geweldsgerelateerde delicten. Dit heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw gewelddadige feiten te plegen. Uit het Pro Justitia rapport van de Forensisch Psychiatrische Dienst is gebleken dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank zal deze conclusie overnemen en die in haar oordeel meewegen.
Tijdens het contact met de reclassering heeft verdachte zich niet bereid getoond mee te zullen werken aan een eventueel door de rechtbank op te leggen verplicht reclasseringscontact. Hierdoor is de reclassering niet in staat geweest een RISc-diagnose bij verdachte af te nemen. Desalniettemin heeft de reclassering, samen met de psycholoog, geconcludeerd dat de kans groot is dat verdachte in een soortgelijke situatie, zal recidiveren. De psycholoog adviseert begeleiding van verdachte in de vorm van verplicht reclasseringscontact. De reclassering heeft aangegeven dat behandeling door Het Dok of De Waag voorwaarde voor een dergelijke begeleiding zal zijn.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij nu wel bereid is mee te werken aan verplicht reclasseringscontact.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. De rechtbank zal een aanzienlijk deel van deze straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ertoe te bewegen niet opnieuw in de fout te gaan. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een bijzondere voorwaarde opleggen die hem kan helpen de problematiek zoals beschreven door de gedragsdeskundige onder controle te krijgen en de kans op recidive zo klein mogelijk te maken. De rechtbank neemt het advies van de gedragsdeskundige in dit kader over.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285, 285b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart de officier van justitie, in de zaak met parketnummer 11/500531-06, niet ontvankelijk ten aanzien van hetgeen als feit 1 ten laste is gelegd;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 36 (zesendertig) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten 12 (twaalf) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, Regio Rotterdam-Dordrecht, Westzeedijk 399 te 3024 EK Rotterdam, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt een agressieregulatietraining/behandeling door Het Dok, De Waag of een soortgelijke instelling;
verstrekt aan genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. F.J.P Lock, voorzitter,
mr. W.J.M. Diekman en mr. dr. M.I. Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. Huizenga, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2006.