RECHTBANK MIDDELBURG
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 05/972
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[xxx],
wonende te Kruiningen, eiseres,
gemachtigde: B. Breeman, advocaat te Kruiningen,
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster,
gemachtigde: mr. T. Holtrop, werkzaam bij verweerster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 27 april 2004 aan eiseres meegedeeld dat haar prestatiebeurs niet kan worden omgezet in een gift.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 mei 2004 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Middelburg.
De zaak is op 10 oktober 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een bij ministeriële regeling aangewezen opleiding die leidt tot getuigschriften of diploma's ten aanzien waarvan in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte specifieke regelingen verbindend zijn geworden inzake de onderlinge erkenning of vergelijkbaarheid.
Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, eerste volzin, van de Wsf 2000 wordt, indien een student binnen de diplomatermijn het afsluitend examen van een opleiding met goed gevolg heeft afgesloten, de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
2.2. Verweerster stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat het door eiseres overgelegde diploma niet kan leiden tot omzetting van de prestatiebeurs. Daartoe heeft verweerster overwogen dat eiseres een diploma heeft overgelegd van een Belgische opleiding van het beroepssecundair onderwijs (muziekinstrumentenbouw), voor welke opleiding geen recht op studiefinanciering bestaat en dat haar dus van aanvang af geen studiefinanciering had behoren te worden toegekend.
2.3. Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij op basis van de door haar verstrekte gegevens, die juist waren, wel studiefinanciering heeft ontvangen van verweerster. Zij heeft ook meermalen doorgegeven dat zij ten onrechte geregistreerd stond als studerende aan de opleiding elektromechanica, maar daar is niet op gereageerd.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. Niet in discussie is dat de opleiding die eiseres heeft gevolgd geen recht bood op studiefinanciering. De vraag is ten eerste of eiseres er op mocht vertrouwen dat haar op goede gronden een beurs was toegekend. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Eiseres wist dat die toekenning van de veronderstelling uitging dat zij een opleiding elektromechanica deed en dat die veronderstelling onjuist was, aangezien zij instrumentenbouw volgde. Eiseresses beroep op het vertrouwensbeginsel treft dan ook geen doel.
2.4.2. De vraag is vervolgens of verweerster in eiseresses relaas reden had moeten vinden om te onderzoeken of in casu toepassing van de hardheidsclausule op zijn plaats was. Immers dat relaas, en in zoverre is dat ook niet door verweerster bestreden, hield onder meer in dat verweerster meermalen door eiseres expliciet is geïnformeerd over de (on)juiste vermelding van de gevolgde opleiding en daarop niet adequaat heeft gereageerd. Dat een dergelijk onderzoek (naar de vraag of en in hoeverre matiging redelijk zou zijn) op zijn plaats kan zijn als niet in discussie is dat (ook) verweerster fouten heeft gemaakt leidt de rechtbank af uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 augustus 2005, LJN AU01919. In casu is nagelaten een dergelijk onderzoek te doen, terwijl daartoe reden was. Mitsdien is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb).
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt;
- beveelt dat de Informatie Beheer Groep aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.