RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 05/893
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[xxx],
wonende te Gouda, eiseres,
tegen
De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster,
gemachtigde: mr. T. Holtrop, werkzaam bij verweerster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 10 mei 2005 de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming voor haar dochter [xxx] afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 juni 2005 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 10 oktober 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is niet verschenen.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a onder 1°, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (verder te noemen: Wtos) kan een aanvraag worden gedaan in de zin van hoofdstuk 3 door een natuurlijke persoon die de wettelijke vertegenwoordiger is van de minderjarige leerling.
Ingevolge het tweede lid is artikel 1.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 1.1, tweede lid, van de Wtos wordt in onderdeel b van de begripsbepaling "TOS-ouder", indien 2 natuurlijke personen voldoen aan het begrip wettelijke vertegenwoordiger, daaronder verstaan:
a. wettelijke vertegenwoordiger die over het tweede kwartaal van het jaar waarin het schooljaar aanvangt, ten behoeve van de leerling kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet heeft ontvangen,
b. indien onderdeel a niet van toepassing is: wettelijke vertegenwoordiger bij wie de leerling op 1 augustus blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woont, of
c. indien de onderdelen a en b niet van toepassing zijn: wettelijke vertegenwoordiger die de wettelijke vertegenwoordigers gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster haar standpunt, dat eiseresses aanvraag om tegemoetkoming voor [xxx] dient te worden afgewezen, gehandhaafd omdat [xxx] volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie stond ingeschreven bij haar vader.
2.3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar ex-echtgenoot beiden co-ouder zijn van [xxx], dat [xxx] om de week bij haar verblijft, dat zij voor [xxx] de helft van de kinderbijslag ontvangt en ook de helft van de schoolkosten draagt en derhalve recht heeft op de helft van de tegemoetkoming.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. Volgens artikel 1.1, tweede lid onder a, van de Wtos wordt - kort gezegd - als TOS-ouder/wettelijk vertegenwoordiger aangemerkt de wettelijk vertegenwoordiger die kinderbijslag ontvangt. Niet bestreden is dat [xxx]'s ouders beiden wettelijk vertegenwoordiger zijn, dat zij beiden een deel van de kinderbijslag ontvangen en dat zij beiden een deel van haar schoolkosten betalen. De bedoeling van voormelde regeling is, zoals de rechtbank uit de Memorie van Toelichting bij de Wtos begrijpt (27414 nr 3 blz 23), een voorrangsregeling te geven, waarbij primair wordt toegekend aan degene die de kosten van het kind draagt (wie kinderbijslag ontvangt) en secundair naar de woonsituatie wordt gekeken.
2.4.2. Naar het zich laat aanzien voldoen beide ouders aan het primaire toekenningsvereiste van artikel 1.1, tweede lid onder a, van de Wtos. Waarom, zoals in het bestreden besluit wordt betoogd, dit vereiste alleen ziet op het geval dat slechts één ouder (en dus niet beiden) kinderbijslag ontvangt heeft verweerster in dat besluit niet uitgelegd, noch op de zitting kunnen uiteenzetten en ook de rechtbank heeft voor die opvatting vooralsnog geen aanknopingspunten kunnen vinden.
2.4.3. Indien het al zo zou zijn dat verweersters uitleg naar de letter van de wet niet als daarmee strijdig kan worden geacht, dan heeft verweerster nagelaten de bezwaren van eiseres te beoordelen als een beroep op de hardheidsclausule, nu uit de wetsgeschiedenis van de Wtos in elk geval niet kan worden afgeleid dat de wetgever de situatie van co-ouders die beiden kinderbijslag ontvangen en beiden aan schoolkosten meebetalen uitdrukkelijk heeft voorzien. Voor die opvatting vindt de rechtbank mede aanknopingspunten in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dd 23 april 2004 LJN AO9095.
Mitsdien is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsvereiste zoals dat is neergelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met het zorgvuldigheidsvereiste neergelegd in artikel 3:2 van de Awb.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
- beveelt dat de Informatie Beheer Groep aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.