ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ4092

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/860
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 21 juli 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag. De eiser, wonende te Dordrecht, had op 4 april 2005 een naheffingsaanslag ontvangen wegens het niet voldoen aan de verschuldigde parkeerbelasting. Eiser heeft echter pas op 25 mei 2005 bezwaar gemaakt, wat door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken bedraagt, en dat deze termijn begon op 5 april 2005, de dag na de bekendmaking van de naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende tijd had om zijn bezwaar tijdig in te dienen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser stelde dat hij pas begin mei 2005 op de hoogte was gesteld van de naheffingsaanslag door een formulier met duplicaatgegevens, maar de rechtbank oordeelde dat het formulier niet als een nieuwe aanslag kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser in verzuim was door zijn bezwaar pas na de termijn in te dienen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de heffingsambtenaar. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 05/860
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[xxx],
wonende te Dordrecht, eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: R. Maat en L. Souljé, medewerkers bij de gemeente Dordrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser op 4 april 2005 een naheffingsaanslag (bonnummer [xxx]) opgelegd wegens het niet voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting als bedoeld in de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2001.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 mei 2005 (ingekomen op 27 mei 2005) bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 juli 2005 heeft verweerder, voorzover thans van belang, het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 juli 2005, ingekomen op 25 juli 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 4 april 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
Een bezwaar- of beroepschrift is ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is bij een verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald, dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voorzover thans van belang, op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is, nu het niet binnen zes weken na dagtekening van de aanslag, 4 april 2005, is verzonden.
2.3. Eiser heeft aangevoerd dat hij begin mei 2005 een aanslag parkeerbelastingen heeft ontvangen met als dagtekening 29 april 2005. De datum waarop hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend, valt ruim binnen de termijn waarbinnen hij een bezwaarschrift mocht indienen.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
Het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig geldt ingevolge artikel 234, achtste lid, van de Gemeentewet als bekendmaking van de naheffingsaanslag (Hoge Raad 1 maart 2000, nr. 34 577, BNB 2000/169). De rechtbank acht het, gezien de stukken en hetgeen verweerder hieromtrent heeft gesteld, aannemelijk dat zulks is geschied. Nu hieruit volgt dat 4 april 2005 zowel de datum van bekendmaking als de datum van dagtekening van het aanslagbiljet is, heeft de termijn voor het indienen van bezwaar tegen die naheffingsaanslag een aanvang genomen op 5 april 2005. De bezwaartermijn eindigde in dit geval derhalve op 16 mei 2005. Het door eiser op 25 mei 2005 gedateerde en op 27 mei 2005 door verweerder ontvangen bezwaarschrift is na afloop van de termijn ingediend.
Met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest door het bezwaarschrift eerst op 25 mei 2005 in te dienen, gaat de rechtbank er allereerst van uit dat, zoals eiser heeft gesteld, en nu door verweerder het tegendeel niet kan worden aangetoond, eiser de naheffingsaanslag niet op 4 april 2005 op zijn voertuig heeft aangetroffen.
Eerst na toezending door verweerder op 29 april 2005 van het formulier "Duplicaatgegevens naheffingsaanslag parkeerbelastingen", dat eiser naar eigen zeggen begin mei 2005 heeft ontvangen, is eiser op de hoogte gesteld van de naheffingsaanslag. Anders dan eiser heeft betoogd, is dit formulier zelf niet aan te merken als naheffingsaanslag, doch behelst het niet meer dan de duplicaatgegevens van de naheffingsaanslag. Uit de bewoordingen van het formulier heeft het eiser verder voldoende duidelijk kunnen zijn dat het een naheffingsaanslag van 4 april 2005 betrof. Allereerst is op de voorkant van dit formulier datum en tijdstip, 4 april 2005, 21.33 uur, ingevuld. Op de achterkant is voorts onder het kopje "Naheffingsaanslag" vermeld: "Als de parkeercontroleur vaststelt dat er geen of te weinig parkeergeld is betaald en/of dat er geen geldige vergunning achter de voorruit is geplaatst, dan schrijft hij een naheffingsaanslag parkeerheffingen uit. Volgens onze administratie is aan u een naheffingsaanslag opgelegd." Onder het kopje "Bezwaar tegen de naheffingsaanslag" is vermeld: "Tegen de aanslag kunt u bezwaar maken. U moet dan binnen zes weken na dagtekening van de naheffingsaanslag een bezwaarschrift indienen (...)".
Gelet hierop moet het naar het oordeel van de rechtbank na ontvangst van dit formulier ook voor eiser voldoende duidelijk zijn geweest dat het begin van de termijn om een bezwaarschrift in te dienen op 5 april 2005 viel. Hieraan kan niet afdoen dat, zoals eiser heeft aangevoerd, dit formulier is gedagtekend op 29 april 2005, nu dit de dagtekening van dit formulier betreft, en niet de dagtekening of bekendmaking van de naheffingsaanslag zelf. Ook is niet relevant de omstandigheid, waarop eiser heeft gewezen, dat in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift door verweerder wordt vermeld dat de aanslag was gedagtekend 29 april 2005, nu deze informatie van verweerder dateert van na het indienen van het bezwaarschrift en voorts een kennelijke misslag inhoudt.
Nu eiser voorts tussen begin mei 2005 en het einde van de bezwaartermijn, 16 mei 2005, nog twee weken de tijd had om een bezwaarschrift in te dienen, kan ook om die reden niet worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim was door eerst op 25 mei 2005 zijn bezwaarschrift in te dienen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep van eiser is dan ook ongegrond.
In verband hiermee komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van hetgeen verweerder ten overvloede in het bestreden besluit heeft opgemerkt over de omstandigheden waaronder de naheffingsaanslag is opgelegd en van hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en M.G. den Ambtman, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.