ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ3103

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
58420 / HA ZA 05-2155
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en aansprakelijkheid gemeente Dordrecht in relatie tot Wesmycon B.V. voor lagere verkoopopbrengst penthouse

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 22 november 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de gemeente Dordrecht en Wesmycon B.V. Het geschil betreft de aansprakelijkheid van de gemeente voor schade die Wesmycon heeft geleden door een lagere verkoopopbrengst van een penthouse. In een eerder tussenvonnis van 5 april 2006 was de gemeente al aansprakelijk gesteld voor deze schade. Wesmycon heeft in deze procedure een vordering ingesteld voor schadevergoeding, waarbij de gemeente verweer heeft gevoerd op basis van een taxatierapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die Wesmycon heeft geleden als gevolg van de lagere verkoopopbrengst van het penthouse, en heeft een bedrag van € 552.330,77 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente in de proceskosten moet worden veroordeeld, maar heeft deze kosten op nihil vastgesteld omdat het geschil in reconventie overeenstemt met het geschil in oppositie. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 58420 / HA ZA 05-2155
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2006
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Dordrecht,
gevestigd te Dordrecht,
opposant in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. N.M. Graham,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Wesmycon B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
geopposeerde in conventie,
gedaagde in reconventie,
procureur: mr. J.A. Visser.
Partijen worden hieronder aangeduid als de gemeente en Wesmycon.
1. Het verdere procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 5 april 2006 en de daarin vermelde stukken,
- akte aan de zijde van Wesmycon, tevens inhoudende vermindering van eis,
- antwoordakte aan de zijde van de gemeente,
- akte houdende uitlating overlegging producties aan de zijde van Wesmycon.
2. De verdere beoordeling van het geschil in oppositie en in reconventie
Het geschil in oppositie
2.1 De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 5 april 2006 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist, met dien verstande dat waar in de eerste regel van punt 2.10 wordt gesproken over 'punt 2.7' 'punt 2.3' moet worden gelezen en waar in de voorlaatste regel van punt 2.10 wordt gesproken over 'punt 2.7 onder ad 2 en ad 9' 'punt 2.9 onder ad 2 en ad 9' moet worden gelezen.
2.2 Naar aanleiding van het tussenvonnis waarin was bepaald dat Wesmycon zich bij akte kon uitlaten over de door haar gevorderde schade ter zake de lagere verkoopopbrengst van het penthouse en van de advieskosten, ten einde deze posten nader te onderbouwen, danwel deze te specificeren heeft ieder van partijen een akte genomen. De rechtbank zal hierna bij de beoordeling - zo nodig - ingaan op de door Wesmycon en de gemeente in hun aktes aangevoerde stellingen.
Lagere verkoopopbrengst penthouse
2.3 Wesmycon heeft bij akte na tussenvonnis nader onderbouwd op grond waarvan de lagere verkoopopbrengst van het penthouse voor haar als schade moet worden beschouwd en in causaal verband staat met de onrechtmatige daad van de gemeente. De gemeente heeft daarop verweer gevoerd, welk verweer geënt is op het taxatierapport dat zij bij antwoordakte heeft overgelegd. Uit dit taxatierapport blijkt volgens haar dat de waarde die Wesmycon het penthouse in 2000 had toegekend niet reëel was. Ten onrechte had het penthouse een prijsindicatie van € 635.000,- gekregen en niet van € 574.000,- welke waarde door de door haar ingeschakelde makelaar aan het penthouse wordt toegekend.
2.4 Met Wesmycon is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van de gemeente niet uit het overgelegde taxatierapport kan worden getrokken. Het taxatierapport gaat uit van de waarde die het penthouse had per medio augustus 2003. Deze waarde komt bijna overeen met de waarde die het penthouse volgens Wesmycon op dat moment had, te weten € 580.000,-. Het taxatierapport geeft op dat punt mitsdien geen nieuw inzicht. Het verschil van € 6.000,- is dusdanig gering dat het verweer van de gemeente dat het penthouse voor een (veel) te laag bedrag is verkocht niet opgaat. Hetgeen de gemeente heeft aangevoerd over het prijsverschil in de periode 2003-2004 en de prijs waarvoor het penthouse is verkocht, is niet relevant nu dat niet de grondslag is van de door Wesmycon gevorderde schade. De schade is gebaseerd op het waardeverschil van het penthouse tussen 2000 en 2003. Hierop ziet het taxatierapport niet. De gemeente heeft haar verweer ter zake niet anderszins onderbouwd. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij en neemt het door Wesmycon gestelde waardeverschil gedurende de betreffende periode als vaststaand aan.
2.5 De gemeente heeft - afgezien van haar algemene causaliteitsverweer dat in rechtsoverweging 2.4 van het tussenvonnis is verworpen - geen verweer gevoerd tegen het door Wesmycon gestelde causale verband tussen de onrechtmatige daad van de gemeente en de als gevolg van de lagere verkoopopbrengst van het penthouse door Wesmycon geleden schade, zodat de rechtbank deze stelling eveneens als vaststaand aan zal nemen. Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat de gemeente aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade die Wesmycon heeft opgevoerd als gevolg van de lagere verkoopopbrengst van het penthouse, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 46.218,-.
Advieskosten
2.6 Wesmycon heeft bij akte een veelheid aan facturen overgelegd waaruit zou moeten blijken dat zij kosten voor juridische bijstand heeft moeten maken die in de onderhavige procedure voor vergoeding in aanmerking komen. De gemeente heeft hiertegen bij akte - en ook eerder in de procedure - gemotiveerd verweer gevoerd. Het was aan Wesmycon om haar vordering ter zake goed te onderbouwen en te specificeren hetgeen zij niet heeft gedaan. Met de enkele overlegging van facturen kon zij in ieder geval niet volstaan. Haar vordering ter zake de advieskosten zal dan ook als onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd worden afgewezen.
Samenvattend
2.7 Zoals in het tussenvonnis is overwogen ligt, na verrekening van het door de gemeente reeds betaalde bedrag van € 76.251,48, een bedrag van € 506.112,77 voor toewijzing gereed. Daaraan moet het bedrag van € 46.218,- ter zake de lagere verkoopopbrengst van het penthouse worden toegevoegd. Het totaal door de gemeente aan Wesmycon verschuldigde bedrag van € 552.330,77 zal worden vermeerderd met de onbestreden wettelijke rente.
2.8 De gemeente heeft zich verzet tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit vonnis danwel de rechtbank verzocht aan een veroordeling een zekerheidsstelling te verbinden. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet tardief is gevoerd, zoals Wesmycon heeft gesteld. Geen rechtsregel staat er aan in de weg om dit verweer in de onderhavige procedure na het eerste tussenvonnis op te werpen.
2.9 Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad aan op een afweging van de belangen van partijen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Aangezien het in de onderhavige zaak gaat om de toewijzing van een geldsom wordt vermoed dat Wesmycon het vereiste belang bij uitvoerbaar bij voorraad verklaring heeft. De enkele omstandigheid dat de tenuitvoerlegging moeilijk ongedaan gemaakt zou kunnen worden in verband met de gestelde slechte financiële positie van Wesmycon is geen reden om de belangenafweging in het voordeel van de gemeente uit te laten vallen. Nu de gemeente niet anderszins heeft gesteld dat zij belang heeft bij het achterwege laten van de uitvoerbaarverklaring gaat de rechtbank aan het ter zake gevoerde verweer van de gemeente voorbij en zal de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring toewijzen.
2.10 Hetgeen de gemeente heeft aangevoerd over de slechte financiële positie van Wesmycon speelt nog wel een rol bij de vraag of aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring een zekerheidsstelling moet worden verbonden. Nu door Wesmycon niet is bestreden hetgeen de gemeente ter zake heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde zekerheidsstelling dient te worden toegewezen.
2.11 Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal de gemeente in de proceskosten in oppositie worden veroordeeld.
Het geschil in reconventie
2.12 Op grond van hetgeen is overwogen in de tussenvonnissen van 21 december 2005 en 5 april 2006 staat vast dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen.
2.13 De proceskosten waarin de gemeente normaliter, als de in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld, zullen op nihil worden vastgesteld nu het geschil in reconventie overeenstemt met het geschil in oppositie.
3. De beslissing
De rechtbank:
in oppositie
vernietigt het tussen Wesmycon als eiseres en de gemeente als gedaagde door de rechtbank onder rolnummer 57487 HA ZA 04-2886 gewezen verstekvonnis van 19 januari 2005;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de gemeente tot betaling aan Wesmycon van een bedrag van € 552.330,77, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2004 tot de voldoening;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Wesmycon vastgesteld op € 11.610,- aan salaris van de procureur en € 4.607,40 aan verschotten, waarvan € 4.537,- aan griffierecht;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, mits Wesmycon, indien een rechtsmiddel wordt aangewend, binnen acht dagen daarna voldoende zekerheid aanbiedt, en de gemeente deze binnen acht dagen na het aanbod niet betwist;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.T.J.F. Verhappen, A.J.P. van Essen en M. Witkamp en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 november 2006.