ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ1648

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177553 CV EXPL 06-1802
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en dringende reden in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Dordrecht op 2 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een verkoopster/mini-lab-operator, en gedaagde, haar werkgever. Eiseres was op 1 april 2005 in dienst getreden voor een periode van drie maanden, maar werd op 17 juni 2005 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat het ontslag was gebaseerd op een dringende reden, namelijk grove nalatigheid bij het afdrukken van miniposters. Eiseres betwistte deze dringende reden en vorderde betaling van achterstallig loon over de periode van 17 juni tot en met 30 juni 2005, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Tijdens de procedure heeft de kantonrechter vastgesteld dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende reden die aan het ontslag ten grondslag lag. De rechter oordeelde dat de gedragingen van eiseres niet zodanig waren dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kon worden het dienstverband voort te zetten tot de einddatum van 30 juni 2005. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever in deze situatie te hardvochtig had gehandeld door het ontslag op staande voet te geven, terwijl een non-actiefstelling met behoud van salaris een meer redelijke optie zou zijn geweest.

De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 519,75 bruto, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van dit bedrag. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 177553 CV EXPL 06-1802
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 2 november 2006
in de zaak van:
[naam],
wonende te [adres],
eiseres,
gemachtigde mr. J.J. Teeninga
tegen:
de heer [naam] h.o.d.n. [naam],
wonende te [adres],
gedaagde,
die procedeert in persoon
verdere verloop van de procedure
Bij tussenvonnis d.d. 27 april 2006 is een comparitie van partijen na conclusie van antwoord gelast. Ter gelegenheid van die comparitie op 15 juni 2006 is aan gedaagde bewijs opgedragen, inhoudende dat gedaagde dient te bewijzen dat aan het door hem op vrijdag 17 juni 2005 aan eiseres gegeven ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag heeft gelegen.
Vervolgens hebben op 23 oktober 2006 de enquête en de contra-enquête plaats gevonden, zijn de getuigenverhoren vervolgens gesloten en is het vonnis bepaald op 23 november 2006, welke datum is vervroegd naar heden. Het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
23 oktober 2006 maakt onderdeel van de aan dit vonnis ten grondslag liggende stukken uit
De feiten en de standpunten van partijen
Eiseres vordert van gedaagde de betaling van € 421,90 bruto ter zake van loon over de periode 17 juni 2005 tot en met 30 juni 2005, vermeerderd met de wettelijke rente, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke kosten van 15%, onder veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Zij heeft aan die vordering, voor zover hier van belang, het navolgende ten grondslag gelegd:
1. Eiseres is op 1 april 2005 als verkoopster/mini-lab-operator voor de duur van 3 maanden, mitsdien tot en met 30 juni 2005 bij gedaagde in dienst getreden;
2. De arbeidsomvang bedroeg minimaal 32 uren per week tegen een maandsalaris van
3. € 625,-- bruto exclusief vakantietoeslag;
4. Eiseres is op 17 juni 2005 door gedaagde op staande voet ontslagen omdat zij miniposters te donker had afgedrukt;
5. Zij heeft daartegen gemotiveerd geprotesteerd, de dringende reden betwist, de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden om de bedongen arbeid te verrichten;
Gedaagde heeft, gelijk hij in de opzeggingsbrief van 17 juni heeft vermeld, aan de dringende reden het navolgende ten grondslag gelegd:
1. Het verkeerd afdrukken van de foto’s op 16 juni 2005 is een grove nalatigheid en lijkt op moedwil;
2. Eiseres heeft gelogen over drukte in de winkel tijdens de middag van 16 juni 2005, door te stellen dat het toen erg druk was;
3. De gedragingen van eiseres leverden aanzienlijke schade op;
4. Over de voorafgaande maanden zijn er veel meer zaken waarin eiseres is tekort geschoten, wat herhaaldelijk aan haar is medegedeeld;
5. Ook de hoogte van de vordering wordt betwist, omdat € 625,-- bruto per maand nooit op € 421,90 bruto voor 14 dagen kan uitkomen.
beoordeling van het geschil
Als dringende redenen die aan een ontslag op staande voet ten grondslag ligt worden beschouwd “zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.”.(citaat uit art. 7:678 lid 1 BW).
De vraag is dus of de gedragingen van eiseres van dien aard zijn geweest dat gedaagde geen andere mogelijkheid had dan om ontslag op staande voet te geven.
Gelet op het feit dat het dienstverband hoe dan ook zou eindigen op 30 juni 2005, omdat gedaagde daartoe al, zonder dat overigens aan eiseres eerder kenbaar te maken dan bij brief van 17 juni 2005, had besloten, zal dus mede worden bezien of de voortzetting van dat dienstverband met 14 dagen (17 tot en met 30 juni 2005) voor gedaagde objectief onaanvaardbaar moet zijn geweest.
Omdat een werknemer er van moet kunnen uitgaan dat de redenen voor het ontslag op staande voet in de opzegging zijn neergelegd, kan hierna niet aan de orde komen of eiseres opzettelijk de foto’s verkeerd zou hebben afgedrukt. Immers vermeldt de ontslagbrief: “grove nalatigheid” en “dat het op moedwil lijkt.” maar vermeldt die brief geen opzet.
Uit de afgelegde getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat eiseres niet uitblonk in haar werk en dat er ondanks een inwerkperiode ook nadien nog wel aanmerkingen op haar werkwijze waren te maken. Voldoende reden dus om het dienstverband per 30 juni 2005 te beëindigen.
Onvoldoende is echter komen vast te staan dat eiseres een hele serie van 200 of 250 foto’s op die bewuste middag van 16 juni 2005 heeft verknoeid. Eiseres heeft dienaangaande verklaard: “U vraagt mij of ik dat in alle 250 gevallen heb gedaan, maar dat is niet het geval.” Doordat gedaagde er ondanks de ontdekte onvolkomenheden voor heeft gekozen om alle foto’s toch aan zijn opdrachtgevers toe te zenden, heeft hij daarmee impliciet zelf te kennen gegeven dat het gebeurde niet zo onaanvaardbaar was, dat toezending onmogelijk was geworden. De schade die gedaagde derhalve zal hebben geleden, welke schade hier niet in het geding is, lijkt om die reden dan ook minder te zijn dan gedaagde wil doen voorkomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet bewezen dat eiseres grof nalatig is geweest, terwijl de kwalificatie “dat het op moedwil lijkt” geen rol kan spelen, omdat iets wat ergens op lijkt dat nog niet is.
Resteert de vraag of eiseres heeft gelogen over de drukte op die bewuste middag. Die stelling is door gedaagde slechts onderbouwd aan de hand van kassabonnen, hetgeen als onvoldoende moet worden aangemerkt. Ook adviezen die niet tot een transactie leiden kosten tijd. De getuigen hebben zich er niet over uitgelaten, zodat ook dit onderdeel niet als bewezen kan worden aangemerkt.
Dat eiseres verder ook niet voldeed, moge zo zijn, maar een dringende reden levert dat hier niet op.
Gedaagde is er derhalve niet in geslaagd de dringende reden te bewijzen. Daarbij wordt nog overwogen dat gedaagde in de gegeven situatie zich wel erg hardvochtig jegens eiseres (die toen 19 jaren oud was) heeft opgesteld, door haar op staande voet te ontslaan, terwijl de elegante methode te weten een non actiefstelling met behoud van salaris tot 30 juni 2005 zo voor het grijpen lag. Dat had redelijkerwijs van hem gevergd mogen worden. (vgl art. 7:678 lid 1 BW.).
De vordering zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat het achterstallig salaris niet meer kan hebben bedragen dan € 625,-- maal 1,08 maal 14/30= € 315,--.
De wettelijke verhoging wordt te dezen niet gematigd en vastgesteld op 50 %, mitsdien
€ 157,50, hetgeen in totaal € 472,50 bruto uitmaakt. Omdat de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad 15 % lager uitkomen dan conform het Rapport Voorwerk II zullen ook die worden toegewezen, hetgeen een bedrag van € 47,25 uitmaakt.
De wettelijke rente over € 315,-- wordt toegewezen vanaf 30 juni 2005 tot de dag der algehele voldoening.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 519,75 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente over € 315,-- te rekenen vanaf 30 juni 2005 tot de dag der algehele voldoening;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, bepaald op:
Exploitkosten € 84,87
Griffierecht € 149,00 waarvan € 111,75 in debet gesteld
GBA/KvK € 00,00
Salaris gemachtigde € 250,00
-------------
€ 483,87 welk bedrag ingevolge art. 243 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering dient te worden
voldaan aan de griffier van de rechtbank
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2006, in aanwezigheid van de griffier.