RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500473-06
Zittingsdatum : 19 oktober 2006
Uitspraak : 2 november 2006
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
[hij op of omstreeks 22 juli 2006 te Hendrik-Ido-Ambacht en/of Zwijndrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een auto met aanzienlijke
snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2006 te Hendrik-Ido-Ambacht en/of Zwijndrecht
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling,
immers is verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een
auto met aanzienlijke snelheid op die [slachtoffer] ingereden en/of tegen die [slachtoffer] aangereden.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk met aftrek voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit een bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft zij ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 300,- , ter zake van materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 22 juli 2006 te Hendrik-Ido-Ambacht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een auto tegen die [slachtoffer] is aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank verwerpt dat verweer. De rechtbank is van oordeel dat voorwaardelijk opzet is bewezen. Verdachte is, terwijl hij had gezien dat het slachtoffer na een confrontatie met de auto van verdachte op de grond was gevallen, in zijn auto achteruit naar het slachtoffer toegereden - wetende dat het slachtoffer daar op de grond lag- en tegen het slachtoffer aangereden. Daarmee heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
POGING TOT ZWARE MISHANDLING
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige.
Uit het door [psycholoog] opgemaakte rapport d.d. 10 oktober 2006 komt onder meer het volgende naar voren -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene heeft een persoonlijkheidsstoornis N.A.O. met vooral ontwijkende en paranoide kenmerken. Daarnaast heeft hij beperkingen in zijn ontwikkeling i.v.m. affectieve en pedagogische verwaarlozing. Hij heeft last van posttraumatische stressverschijnselen en in de lopen der jaren heeft zich een waanstoornis ontwikkeld, deels gebaseerd op reële ervaringen, waar hij toenemend last van heeft. Tevens waren er bij hem ten tijde van het ten laste gelegde stressverhogende omstandigheden als gevolg van o.a. geluidsoverlast, bedreiging, gebrek aan slaap, familieproblemen en eenzaamheidsgevoelens.
Betrokkene heeft op grond van bovengenoemde ontwikkeling en aanleg een zwakke impulscontrole. Als gevolg van voornoemde was hij ten tijde van het ten laste gelegde in enigszins verminderde mate dan de gemiddelde mens in staat zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. In verband hiermee concludeert rapporteur dat de ten laste gelegde feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voornoemd rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde feit.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, nadat hij geïrriteerd uit zijn woning naar buiten was gekomen vanwege getoeter op straat, in zijn auto gestapt. Hij is -voorzover hier relevant- in de richting van het slachtoffer, zijn buurman, die aan de kant van de weg stond, gereden. Daarbij is het slachtoffer geraakt, waardoor hij op de grond is gevallen, hetgeen verdachte heeft gezien. Terwijl verdachte derhalve wist dat het slachtoffer ten val was gekomen, is hij achteruit naar het slachtoffer terug gereden en heeft hij hem aangereden.
Aan de suggestie van verdachte dat het slachtoffer viel nadat hij in een poging om op de auto te slaan, mis heeft geslagen, gaat de rechtbank voorbij omdat deze suggestie, anders dan de verklaring van het slachtoffer, geen steun vindt in de verklaringen van getuigen.
Het behoeft geen toelichting dat het slachtoffer is geschrokken van de aanrijding door zijn buurman. Ook in de betreffende buurt en in de samenleving in het algemeen wordt een dergelijk feit als uitermate schokkend ervaren en brengt zij vele gevoelens van angst, onrust en onveiligheid teweeg. Voorts is het niet aan verdachte, maar aan het slachtoffer te danken dat de aanrijding geen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het slachtoffer heeft zichzelf immers van de auto weg geduwd om te voorkomen dat de auto over zijn benen reed.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Bij haar oordeelsvorming omtrent de duur van de vrijheidsstraf betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen in de rapporten van [psycholoog] voornoemd, Bouman GGZ te Rotterdam en de Stichting Reclassering Nederland te Rotterdam, alsmede de persoonlijke omstandigheden zoals deze ter zitting zijn gebleken. Daarnaast houdt de rechtbank er ook rekening mee dat verdachte niet eerder met politie, justitie en de strafrechter in aanraking is gekomen ter zake van geweldsdelicten.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden. Omdat zij het van groot belang acht dat de recidivekans zoveel mogelijk wordt beperkt en dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld ter vermindering van zijn waanstoornis/posttraumatische stress en ter verbetering van zijn sociale vaardigheden, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt behandeling bij "het Dok". Op grond van de genoemde rapporten acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren passend.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk in zijn vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan hem rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Omdat de benadeelde partij zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, is hij niet ontvankelijk. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De kosten worden verwezen als hierna in het dictum vermeld.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ACHT (8) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf , te weten VIER (4) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op DRIE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, unit Rotterdam-Dordrecht, Westzeedijk 399 te 3023 EK Rotterdam, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook als dat inhoudt behandeling bij "het Dok". In het kader van deze bijzondere voorwaarde geldt maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de betreffende instelling noodzakelijk wordt geoordeeld;
verstrekt aan de reclassering voornoemd, de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten door de veroordeelde gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2006.