RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500460-06
Zittingsdatum : 19 oktober 2006
Uitspraak : 2 november 2006
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [Penitentiaire Inrichting].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste dat
hij op of omstreeks 16 juli 2006 te Gorinchem ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes (krachtig) in de borst (ter hoogte van de hartstreek) en/of in de arm(en) en/of in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2006 te Gorinchem ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een mes (krachtig) in de borst (ter hoogte van de hartstreek) en/of in de arm(en) en/of in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder primair ten laste gelegde bewezen achtend (kort en zakelijk samengevat: poging tot doodslag) - gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het impliciet onder primair tenlastegelegde "poging tot moord". Voorts heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 2.000,-- ter zake van immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Verdachte heeft de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade niet betwist en heeft zich bereid verklaard om de schade te betalen.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid omdat de vordering onvoldoende onderbouwd zou zijn.
4.1 Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen de impliciet onder primair tenlastegelegde "poging tot moord".
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade (na kalm beraad en rustig overleg) van het leven heeft willen beroven. Verdachte wordt dan ook ten aanzien van dit kwalificerend onderdeel van het onder primair tenlastegelegde vrijgesproken.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 16 juli 2006 te Gorinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes (krachtig) in de borst (ter hoogte van de hartstreek) en in de armen van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van het geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige.
Uit het door [psycholoog] opgemaakte rapport d.d. 26 september 2006 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Bij betrokkene was er ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven. Tevens was hij ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed van alcohol. Er was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een daling van zijn bewustzijn als gevolg van hevige pijn.
Daarvan uit is impulsief en agressief gereageerd door betrokkene en zijn ervaren amnesie kan hierdoor verklaard worden. Zij beperkte introspectieve vermogens hebben een bijdrage geleverd aan het feit dat hij zijn agressieve ontlading met bijbehorend controleverlies niet voelde aankomen. Het gebruik van alcohol heeft verder waarschijnlijk een ontremmend effect gehad op zijn gedrag. Verondersteld wordt dat betrokkene kon weten dat alcohol ontremmend op zijn gedrag werkt. Hierdoor wordt het gebruik van alcohol niet meegenomen bij de bepaling van de mate van ontoerekeningsvatbaarheid. Geadviseerd wordt om betrokkene te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar voor het hem tenlastegelegde.
6.2 Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voornoemd rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de flat waar verdachte woont, is al vaker onenigheid geweest tussen bewoners en het slachtoffer, die een relatie heeft of heeft gehad met de buurvrouw van verdachte. In die zin heeft het slachtoffer eerder voor overlast gezorgd. Zulks was weer het geval op 16 juli jl. Verdachte hoorde het slachtoffer tekeer gaan op het portiek. Hij was in zijn woning bezig met een mes en is naar aanleiding van de herrie het portiek van het flatgebouw ingestapt. Aldaar heeft hij een woordenwisseling gehad met het latere slachtoffer. Op een bepaald moment heeft verdachte zich omgedraaid waarna hij door het slachtoffer zodanig krachtig in de rug werd geduwd, dat hij op de grond viel. Als gevolg van deze val en de toen bij verdachte aanwezige rugproblemen ontstond er bij verdachte veel pijn. Verdachte is vervolgens op het slachtoffer is afgestapt en heeft diverse malen met het mes op hem ingestoken. Het slachtoffer werd daarbij onder meer geraakt in de onmiddellijke nabijheid van de hartstreek.
Verdachte heeft zich zodoende schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dat dit steekincident niet met fatale gevolgen is afgelopen, is aan te merken als een gelukkig toeval en zeker niet de verdienste van verdachte.
Een dergelijk geweldsdelict veroorzaakt in de eerste plaats lichamelijk en psychisch leed bij de direct betrokkene. Maar ook in de samenleving in het algemeen worden een dergelijk feit als uitermate schokkend ervaren en brengt zij vele gevoelens van angst, onrust en onveiligheid teweeg.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van langere duur.
Bij haar oordeelsvorming omtrent de duur van de vrijheidsstraf betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen in de rapporten van het Leger des Heils te Dordrecht, BoumanGGZ te Dordrecht en de deskundige [psycholoog], voornoemd, en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte nog niet eerder met politie, justitie en de strafrechter in aanraking is gekomen ter zake van geweldsdelicten.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van 20 maanden zonder meer passend en geboden. Omdat zij het van groot belang acht dat de recidivekans zoveel mogelijk wordt beperkt en dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld voor onder meer zijn alcoholgebruik zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering. Eén en ander zal mede nadrukkelijk kunnen gaan inhouden dat verdachte een training zal ondergaan voor wat betreft zijn alcoholgebruik.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk is zijn vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan hem rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, de eigen rol van het slachtoffer en de impact die dit heeft gehad op de benadeelde partij en kennelijk nog steeds heeft. Tevens houdt de rechtbank rekening met de rol van het slachtoffer direct voorafgaand aan het strafbare feit.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van EUR 1.000,-- met bepaling en met verwijzing in de kosten als in het dictum te melden. Het resterende gedeelte van de vordering acht de rechtbank niet van zodanige eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding. Met betrekking tot dit resterende gedeelte van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWINTIG (20) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf , te weten ACHT (8) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de reclassering van het Leger des Heils, Spuiboulevard 350, 3311 GR Dordrecht, zolang deze instelling dat nodig oordeelt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de reclassering van het Leger des Heils, Spuiboulevard 350, 3311 GR Dordrecht, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook als dat inhoudt dat veroordeelde moet deelnemen aan de training Alcoholdelinquentie; in het kader van deze bijzondere voorwaarde geldt maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de betreffende instelling noodzakelijk wordt geoordeeld;
verstrekt aan de reclassering van het Leger des Heils, Spuiboulevard 350, 3311 GR Dordrecht, voornoemd, de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van EUR 1.000,-- (duizend euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer], voornoemde, niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 1.000,-- (duizend euro) ten behoeve van [slachtoffer];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken
op de openbare terechtzitting van 2 november 2006.