ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ1419

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 04/732
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO in relatie tot de Regeling nadeelcompensatie Betuweroute

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen BRC en de Gemeenteraad van Alblasserdam over een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Eiseres, BRC, had een schadeclaim ingediend wegens schade die zij had geleden als gevolg van het bestemmingsplan 'Het Nieuwland', dat op 21 april 1994 was vastgesteld. De gemeente had het verzoek afgewezen, stellende dat de schade 'anderszins verzekerd' was, omdat BRC een overeenkomst had gesloten met NS Railinfrabeheer BV, waarin was bepaald dat schadevergoeding zou plaatsvinden volgens de Regeling nadeelcompensatie Betuweroute.

De rechtbank oordeelde dat de opvatting van de gemeente onjuist was. De rechtbank stelde vast dat de overeenkomst tussen BRC en de gemeente niet betekende dat BRC haar recht op schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO had opgegeven. De rechtbank benadrukte dat het begrip 'verzekerd' een mate van zekerheid veronderstelt die niet kan worden afgeleid uit het enkele indienen van een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep van BRC gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de gemeente, waarbij de gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop schadeclaims in het kader van de WRO en de Regeling nadeelcompensatie Betuweroute worden behandeld. De rechtbank benadrukte dat de gemeenteraad een eigen wettelijke verantwoordelijkheid heeft en dat de schadevergoeding niet automatisch kan worden beperkt tot hetgeen in de overeenkomst met NS-RIB is vastgelegd. De uitspraak bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van schadeclaims en de rechten van belanghebbenden in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 04/732
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[XXX],
gevestigd te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mevrouw mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Gemeenteraad van Alblasserdam, verweerder,
gemachtigde: mevrouw mr. J.H.A.M. Scheiffers, advocaat te Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 30 oktober 2003 (verzonden op 4 november 2003) het verzoek van eiseres, bij brief van 25 juli 2003, om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 december 2003 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 juli 2004, ingekomen op 30 juli 2004, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Op 28 oktober 2005 is de zaak behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald op welke wijze het vooronderzoek wordt hervat.
De behandeling van de zaak is op 7 maart 2006 voortgezet ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door de heren [YYY], en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader.
2.1.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de WRO, voor zover van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Procedureverordening Planschadevergoeding van de gemeente Alblasserdam (hierna: de Procedureverordening), voor zover van belang, kan de gemeenteraad ingeval van kennelijke ongegrondheid schadevergoeding weigeren zonder toepassing te geven aan artikel 4 en volgende van de Procedureverordening.
Ingevolge artikel 4 van de Procedureverordening, voor zover van belang, geeft de gemeenteraad aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige opdracht advies uit te brengen, indien geen toepassing is gegeven aan artikel 3, eerste lid, van de Procedureverordening.
2.1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Betuweroute (Stcrt. 1996, nr. 189, hierna: de Regeling) kent de Minister op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van:
a. het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute.
b. een onherroepelijk besluit ingevolge of in samenhang met het Tracébesluit waarop deze regeling door de Minister in een later stadium van toepassing is verklaard.
c. het Zevenaarproject.
d. het Havenspoorlijnproject.
Alsmede uit sub a tot en met d voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen;
een vergoeding naar billijkheid toe, voorzover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voorzover de vergoeding niet, of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
Blijkens artikel 10 van de Regeling wordt het besluit ingevolge artikel 4, lid 2 (vereenvoudigde behandeling van het verzoek), dan wel ingevolge artikel 9, lid 1 (het besluit op het verzoek) beschouwd als een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Blijkens artikel 11 zijn op de besluiten bedoeld in artikel 10 de algemene regels voor bezwaar en beroep uit de Awb van toepassing.
In de Toelichting bij de Regeling staat onder meer vermeld:
“Zoals blijkt uit de tekst van artikel 49 van de WRO is formeel de gemeenteraad de instantie die een beslissing moet nemen op een verzoek om op grond van dit artikel een planschadevergoeding toe te kennen. Indien een belanghebbende van mening is dat hij voor een planschadevergoeding in aanmerking komt dient er formeel een verzoek te worden ingediend bij de Raad van de gemeente waarbinnen de onroerende zaak is gelegen. Omdat de regeling Nadeelcompensatie Betuweroute mede beoogt te voorzien in een eerdere behandeling van planschadeclaims door of namens de Minister kan een belanghebbende, overigens geheel vrijwillig, besluiten een verzoek om vergoeding van planschade op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute in te dienen bij NS Railinfrabeheer. Een dubbele vergoeding voor dezelfde schade is uitgesloten omdat in artikel 49 WRO de zinsnede is opgenomen: ‘en waarvan de vergoeding niet, of niet voldoende, reeds door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd’.
‘Anderszins’ ziet hierbij tevens op schadevergoeding ingevolge de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute. Overigens geldt voor planschade dat de gemeenteraad ten aanzien van dergelijke verzoeken een eigen wettelijke verantwoordelijkheid heeft. Deze verantwoordelijkheid komt tot uitdrukking in artikel 49 WRO in de zinsnede: ‘kent de gemeenteraad op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.” (par. 5.2. Planschadegevallen, sub f, van de Toelichting).
(…)
“Omdat het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute door de Minister is aangemerkt als een schadetoebrengend besluit kunnen belanghebbenden op grond van de regeling niet alleen in een eerder stadium een verzoek om vergoeding indienen, maar kunnen zij ook een verzoek om schadevergoeding indienen voor die gevallen waarin sprake is van schade ten gevolge van besluiten als bedoeld in artikel 49 van de WRO, die ter uitvoering van het Tracébesluit, het Havenspoorlijnproject of het Zevenaarproject zijn genomen en/of de daaruit voortvloeiende rechtmatige uitvoeringshandelingen.” (par. 3.1. van de Toelichting).
(…)
“Artikel 2.
Dit artikel verwoordt de materiële maatstaf aan de hand waarvan de Minister verzoeken om schadevergoeding beoordeelt. Bij de formulering is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat met de toepassing daarvan in de praktijk veel ervaring is opgedaan, alsmede omdat deze bepaling de stand van de ontwikkeling van het nadeelcompensatierecht adequaat weergeeft.” (artikelsgewijze toelichting).
2.1.3. Ingevolge artikel 4:7, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen, indien: a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.
2.2. Bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid. Daaraan heeft verweerder zakelijk weergegeven ten grondslag gelegd dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, “anderszins verzekerd” is in de zin van artikel 49 van de WRO, hetzij op grond van artikel 4, hetzij op grond van artikel 5 van de overeenkomst die eiseres en de gemeente Alblasserdam op 9 juni 2000 hebben gesloten. Reeds gelet daarop acht verweerder, zulks in afwijking van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Alblasserdam, een inhoudelijke behandeling van het verzoek van eiseres tot vergoeding van schade volgens artikel 49 van de WRO, als bedoeld in artikel 4 van de Procedureverordening, overbodig.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit voorts ten grondslag gelegd dat hij bevoegd was om in dit geval af te zien van toepassing van de artikelen 4:7 en volgende van de Awb.
2.3. Gronden van beroep
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij heeft daartoe, kort gezegd en voorzover van belang, aangevoerd dat zij geen afstand heeft gedaan van haar aanspraken op schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO (hierna: planschadevergoeding). De vergoeding van de door haar geclaimde planschade acht eiseres niet of niet voldoende “anderszins verzekerd” in de zin van artikel 49 van de WRO. Zij heeft voorts aangevoerd dat verweerder artikel 3 van de Procedureverordening niet juist heeft toegepast, alsmede dat verweerder bij de voorbereiding van het primaire besluit de artikelen 4:7 tot en met 4:12 van de Awb had moeten toepassen.
2.4. Feiten
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten.
2.4.1. Bij brief van 31 juli 1995 (hierna: de schadeclaim) heeft eiseres de gemeente Alblasserdam, voor zover van belang, op de navolgende wijze aansprakelijk gesteld :
“(…) Ook U zult inmiddels op de hoogte zijn van de uitspraak van de Voorzitter van de Raad van State van 25 juli jl., waardoor artikel 12 lid 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Het Nieuwland”, rechtskracht heeft gekregen.
De uitspraak heeft grote consequenties voor ons bedrijf. Niet alleen de bedrijfsmatige, maar ook de economische mogelijkheden zijn hierdoor aanzienlijk verminderd, vergeleken met de mogelijkheden die wij hadden op het moment (12 november 1992) dat de polder “Het Nieuwland” in het bezit van BRC kwam.
Toen was immers het bestemmingsplan voor de polder “Het Nieuwland” van 1961 van kracht, waarin aan onze activiteiten geen beperkingen waren opgelegd.
De Gemeente Alblasserdam heeft door het nemen van een Voorbereidingsbesluit op 26 november 1992, het vaststellen van een gewijzigd bestemmingsplan op 21 april 1994 en door het stilleggen van de reeds aangevangen werkzaamheden in de polder, het voor BRC onmogelijk gemaakt de oorspronkelijke plannen uit te voeren.
Dit alles brengt uitermate grote financiële gevolgen met zich.
Wij stellen de Gemeente Alblasserdam derhalve bij deze aansprakelijk voor alle schade die BRC, als gevolg van het vorenstaande, heeft geleden en nog zal lijden. (…) ”
2.4.2. Op 3 mei 1999 hebben de gemeente Alblasserdam en NS Railinfrabeheer BV een
projectovereenkomst gesloten “inzake het project Betuweroute (inclusief Sophiatracé)”. Artikel 12 “(nadeelcompensatie/planschade)” van deze overeenkomst luidt als volgt:
“1. Vergoeding van schade, zoals omschreven in artikel 2 van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute, als gevolg van:
- de onherroepelijke Tracébesluiten Betuweroute respectievelijk Sophiatracé;
- een onherroepelijk besluit ingevolge of in samenhang met deze Tracébesluiten, waarop deze regeling door de Minister in een later stadium van toepassing is verklaard;
- de uit voorgaande punten voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen,
zal plaatsvinden overeenkomstig de “Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute”.
2. Voorzover een belanghebbende zich beroept op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in plaats van of in aanvulling op de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute, zal NS RIB, onder toepassing van de “Voorwaarden Tegemoetkoming Planschadekosten Betuweroute”, voor haar rekening nemen de alsdan als gevolg van de aanleg, de aanwezigheid en het gebruik van de in lid 1 genoemde besluiten door de Gemeenteraad toe te kennen planschadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
3. De gemeente verklaart de regeling “Voorwaarden Tegemoetkomen Planschadekosten Betuweroute” te aanvaarden en vorderingen ex artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening volgens deze regeling te beoordelen en te behandelen.”
Voormelde regeling wordt hierna aangeduid als: de Voorwaarden.
2.4.3. Op 9 juni 2000 hebben eiseres en de gemeente een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomt). De overeenkomst is opgesteld vanwege de gemeente. De artikelen 1, 2, 4, 5, 6 en 7 van de overeenkomst, voor zover van belang, luiden als volgt:
“1. De gemeente zal in overleg met BRC en binnen haar publiekrechtelijke bevoegdheden de op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestane maaiveldhoogte in de polder Nieuwland afstemmen op een maat die voor een redelijke invulling van het uiteindelijk in de polder te realiseren bedrijfsterrein gewenst is, waarbij vooralsnog wordt uitgegaan van een hoogte van 3,5 meter boven NAP. (…)
2. De gemeente zal BRC door middel van het leggen van contacten op provinciaal niveau steunen in haar streven om zowel voor het in de polder ingebrachte zeefzand als de in de polder aanwezige Nedstaalstort een milieuhygiënisch en bedrijfseconomisch aanvaardbare oplossing te vinden.
4. BRC trekt bij deze de door haar bij brief van 31 juli 1995 bij de gemeente ingediende schadeclaim in en vrijwaart de gemeente van toekomstige claims ter zake van alle vormen van schade, uitgezonderd die genoemd in het navolgende (sub 5). Voor zover BRC schade mocht hebben geleden ten gevolge van aan de gemeente toe te rekenen feiten of omstandigheden acht zij deze - uitgezonderd de sub 5 bedoelde schade - door het bepaalde in deze overeenkomst volledig gecompenseerd.
5. De in bovenstaande sub 4 uitgezonderde schade betreft die schade die is ontstaan ten gevolgen van:
a) de onherroepelijke Tracébesluiten Betuweroute, respectievelijk Sophiatracé,
b) een onherroepelijk besluit ingevolge of in samenhang met deze Tracébesluiten, waarop deze regeling door de Minister in een later stadium van toepassing is verklaard en
c) de uit a en/of b voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen,
voor zover deze schade blijkens onherroepelijk rechterlijk vonnis op grond van de “Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute” danwel de “Voorwaarden Tegemoetkoming Planschadekosten Betuweroute” door de gemeente dient te worden vergoed.
6. BRC zal de uitgezonderde claims indien mogelijk rechtstreeks indienen bij de Nederlandse Spoorwegen en zal zich er verder voor inzetten dat een formele planschadeprocedure zoveel mogelijk wordt vermeden door het treffen van een minnelijke schaderegeling met de Nederlandse Spoorwegen.
7. De gemeente zal zich ervoor inzetten de gronden van De Domeinen in de polder Nieuwland te verwerven en deze door te leveren aan BRC danwel de heer Van Bentum tegen de prijs waartegen zij deze gronden zelf heeft verworven verhoogd met de overige verwervingskosten alsmede een opslag van f 2,- per m2 ten behoeve van de dekking van de kosten die zij in de periode vanaf verwerving van de polder door BRC tot het moment van overdracht van de Domeinen-grond heeft gemaakt in verband met het project Nieuwland. (…)”
De in artikel 5 genoemde Voorwaarden worden hierna niet meer afzonderlijk, naast de Regeling, vermeld als onderdeel van de inhoud van artikel 5.
2.4.4. Het verzoek om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO van eiseres van 25 juli 2003 (hierna: verzoek om planschadevergoeding), voor zover van belang, luidt als volgt:
“1.1 Dit verzoek om planschade is gebaseerd op geleden schade door BRC als gevolg van vaststelling van het bestemmingsplan “Nieuwland” op 21 april 1994, zoals (gedeeltelijk) goedgekeurd door GS Zuid-Holland bij besluit van 6 december 1994. Dit plan ging op 25 juli 1995 van kracht en werd op 15 december 1998 onherroepelijk.(…)
1.4 Ten tijde van de aankoop vigeerde het “Industrieplan Vinkepolder en Nieuwland” uit begin 60’er jaren. De gronden van polder Nieuwland hadden in dit bestemmingsplan de bestemming “Industrieterrein met bebouwing, cat II”. Ingevolge die bestemming was bebouwing ten dienste van “de handel en de nijverheid” toegestaan. Dit bestemmingsplan liet bedrijfsmatig gebruik van de polder toe, zonder beperkende voorwaarden.
1.5 Als gevolg van de bepalingen van het bestemmingsplan Nieuwland heeft BRC aanzienlijke schade geleden, nu zij de gronden -mede als gevolg van het (geplande) aanleg van de Betuweroute- niet heeft kunnen gebruiken. Het grootste deel van de polder kreeg als gevolg van het bestemmingsplan Nieuwland immers een (voorlopige) spoorwegdoeleindenbestemming. Hierdoor kon BRC de gronden polder Nieuwland niet gebruiken, terwijl het Industrieplan “Vinkepolder en Nieuwland” bedrijfsmatig gebruik zonder beperkingen toeliet.”
2.4.5. Op 21 augustus 2003 heeft eiseres een verzoek om nadeelcompensatie ingevolge artikel 2 van de Regeling ingediend bij NS-RIB (hierna: verzoek om nadeelcompensatie). Gesteld noch gebleken is dat dit verzoek materieel en voor zover van belang een andere inhoud had dan het verzoek om planschadevergoeding.
2.5. Beoordeling
2.5.1. Verweerder heeft zijn opvatting dat de door eiseres verlangde planschadevergoeding “anderszins is verzekerd” als bedoeld in artikel 49 van de WRO in hoofdzaak gebaseerd op de overeenkomst. De rechtbank ziet zich dus allereerst gesteld voor de vraag of verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op een juiste uitleg van de overeenkomst.
2.5.1.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst heeft eiseres door het aangaan van die overeenkomst haar schadeclaim van 31 juli 1995 ingetrokken en de gemeente gevrijwaard voor toekomstige schadeclaims wegens schade voortvloeiende uit de in de schadeclaim genoemde schadeveroorzakende gebeurtenissen, met uitzondering van de in artikel 5 van de overeenkomst bedoelde schade.
Van de in de schadeclaim gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen is hier slechts van belang: het vaststellen van het bestemmingsplan “Het Nieuwland” op 21 april 1994 (hierna ook: het bestemmingsplan). Tot de schade waarvoor eiseres niet van vergoeding heeft afgezien behoort schade die is ontstaan ten gevolge van “uit a en/of b voortvloeiende besluiten van bestuursorganen” als bedoeld in artikel 5 van de overeenkomst.
2.5.1.2. De zinsnede “uit a en/of b voortvloeiende besluiten van bestuursorganen” komt overeen met het bepaalde in artikel 2 van de Regeling. Deze Regeling moet worden aangemerkt als een beleidsregel van de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) voor de behandeling van – onder meer – verzoeken om schadevergoeding die zijn gerelateerd aan de Tracébesluiten Betuweroute en Sophiatracé. Mede gezien de Toelichting bij de Regeling, in het bijzonder de passages geciteerd onder 2.1.2, heeft de Minister beoogd een beleidsregel in het leven te roepen die voor de vergoeding van schade ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan materieel overeenstemt met de regeling volgens artikel 49 van de WRO.
De vaststelling van het bestemmingsplan “Het Nieuwland” is een schadeveroorzakende handeling vallende in de categorie “uit sub a tot en met d voortvloeiende besluiten van bestuursorganen” in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Regeling.
2.5.1.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat eiseres volgens de artikelen 4 en 5 van de overeenkomst, gelezen in hun onderlinge samenhang, heeft afgezien van schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO, voorzover verweerder volgens deze bepaling gehouden zou zijn tot toekenning van meer of andere schadevergoeding dan volgens de Regeling (als blijkend uit een onherroepelijke rechterlijke uitspraak). Aldus hebben partijen de “eigen wettelijke verantwoordelijkheid” die verweerder heeft in het kader van artikel 49 van de WRO – als bedoeld in par. 5.2. van de Toelichting bij de Regeling – ingeperkt tot de gehoudenheid van verweerder tot schadevergoeding conform de Regeling. Dat past ook in hetgeen de gemeente met NS-RIB is overeengekomen (zie artikel 12 onder 2.4.2).
2.5.1.4. Anders dan verweerder meent volgt uit het voorgaande niet dat partijen zijn overeengekomen – in het geval eiseres een verzoek tot planschadevergoeding bij verweerder indient, welke mogelijkheid verweerder als zodanig erkent – de planschadevergoeding te beperken tot die bedragen die door NS-RIB op haar beurt aan de gemeente zullen worden voldaan. De overeenkomst behelst geen bepaling dat eiseres haar recht op schadevergoeding heeft beperkt tot hetgeen in de relatie tussen de gemeente en NS-RIB respectievelijk de minister voortvloeit als betalingsverplichting van laatstgenoemden aan de gemeente. Nu in laatstbedoelde relatie factoren een rol kunnen spelen die buiten de invloedsfeer van eiseres liggen ziet de rechtbank, bij gebreke van een expliciete contractsbepaling en in de omstandigheden van het geval, geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijke beperking overeenstemt met de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen noch met hetgeen partijen dienaangaande redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
2.5.2. Naar de kennelijke opvatting van verweerder is de door eiseres gevraagde schadevergoeding “anderszins verzekerd” in de zin van artikel 49 van de WRO, gegeven de overeenkomst en het feit dat eiseres een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend bij NS-RIB/de minister volgens de Regeling, gelet op de inhoud van de Regeling en de rechtswaarborgen tegen besluiten van de minister overeenkomstig de Regeling.
De rechtbank acht deze opvatting onjuist. Het begrip “verzekerd” veronderstelt een mate van zekerheid die zich niet verdraagt met het enkele indienen van een verzoek tot schadevergoeding op basis van een beleidsregel volgens welke de minister verzoeken om schadevergoeding behandelt. Van “verzekerd” in de zin van artikel 49 van de WRO zou eerst sprake kunnen zijn indien en voorzover de minister op basis van een inhoudelijke beoordeling van gestelde schade gekomen is tot een onherroepelijk besluit over de hoogte van de verschuldigde schadevergoeding op de voet van de Regeling en verschuldigde schadevergoeding is voldaan. Van “verzekerd” zou bovendien slechts sprake kunnen zijn voorzover de minister bij de vaststelling van de schadevergoeding volgens de Regeling geen bevoegdheden heeft mogen toepassen, zoals zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, die verweerder niet heeft bij toepassing van artikel 49 van de WRO. Dit volgt ook uit het feit dat, zoals de rechtbank onder 2.5.1.4 heeft overwogen, partijen niet zijn overeengekomen dat de hoogte van de door de gemeenteraad op basis van zijn bevoegdheid ex artikel 49 van de WRO – maar overigens op de voet van de Regeling – vast te stellen schadevergoeding zonder meer gelijk zou zijn aan hetgeen de minister alsdan aan verweerder dient te voldoen.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of juist is de opvatting van verweerder dat een besluit van de minister overeenkomstig de Regeling, zijnde een beleidsregel, over een verzoek tot vergoeding van schade als gevolg van een besluit van een ander bestuursorgaan, te weten de vaststelling van het bestemmingsplan “Het Nieuwland” door verweerder, gegeven het bestaan van de regeling voor planschadevergoeding in artikel 49 van de WRO, zijnde een wet in formele zin, kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen dezelfde rechtswaarborgen openstaan als tegen een besluit van verweerder op de voet van artikel 49 van de WRO.
2.5.3. Gezien het hiervoor overwogene berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor een nadere schriftelijke uiteenzetting, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Alblasserdam aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 966,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de gemeente aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. P.K. Nihot, voorzitter, en mrs. W.M.P.M. Weerdesteijn en S.E.L. Leijten, leden, en door de voorzitter en M. Molendijk, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.