ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ0766

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/510086-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. F.L.J.M. Heijnen
  • mr. W.P.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in gewapende bankoverval te Heerjansdam door gebrek aan bewijs

Op 24 oktober 2006 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man die verdacht werd van het medeplegen van een gewapende bankoverval op de Rabo-bank te Heerjansdam. Tijdens de overval werd een vuurwapen achtergelaten, waarop een partieel DNA-mengprofiel werd aangetroffen dat overeenkwam met het DNA van de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel dit een begin van bewijs vormde, er onvoldoende andere feiten of omstandigheden waren die de betrokkenheid van de verdachte bij de overval konden bevestigen. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte als pleger of medepleger bij de bankoverval betrokken was geweest, en sprak hem daarom vrij van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank behandelde ook de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van de officier van justitie, en concludeerde dat aan alle wettelijke eisen was voldaan. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld zonder voldoende bewijs van zijn betrokkenheid. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten, maar dat het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak in zijn voordeel werden meegewogen. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummers: 11/510086-06, 11/701160-06 (gev.ttz) en 22/005165-04 (TUL)
Zittingsdatum : 21 juli 2006 en 17 oktober 2006
Uitspraak: 24 oktober 2006 (bij vervroeging)
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlasteleggingen en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de hierboven genoemde zaken tegen:
[Verdachte],
geboren te Rotterdam op 1981,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. , locatie , te .
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vorderingen van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
1. De tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaardingen is omschreven. Kopieën van die dagvaardingen zijn als bijlage 1 en 1A aan dit vonnis gehecht en maken hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder parketnummer 11/510086-06 feit 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde en het onder parketnummer 11/701160-06 - ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand (parketnummer 22/005165-04).
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 1]
De bank vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 22.506,=, ter zake van de door haar, als gevolg van het onder 1. in de zaak met parketnummer 11/510086-06 gepleegde strafbare feit, geleden schade.
[benadeelde partij 2]
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 51.885,47, ter zake van de door hem, als gevolg van het onder 2. in de zaak met parketnummer 11/510086-06 gepleegde strafbare feit, geleden schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 1] tot een bedrag van EUR 20.801,= met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] is hij van mening dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte 11/510086-06 1, 2 primair en 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
feit 1
Bij de bankoverval te Heerjansdam is na het vertrek van de overvallers op een tafeltje recht tegenover de toegangsdeur van de bank een vuurwapen aangetroffen. Dit tafeltje stond onder de plaats waar de video-opnameapparatuur was bevestigd. Eén van de getuigen heeft gezien dat één van de bankovervallers de video-opnameapparatuur trachtte kapot te maken. Dit deed hij met beide handen. Niet is gebleken dat er ten tijde van de overval een andere (mans)persoon in de onmiddellijke nabijheid van dit tafeltje is waargenomen. De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat het aangetroffen vuurwapen door één van de overvallers ter plaatse is achtergelaten.
Uit de resultaten van het deskundigenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat op de kolfplaat van het in de bank aangetroffen vuurwapen een partieel DNA-mengprofiel is verkregen, zijnde een DNA-profiel van een spoor, bestaande uit een mengsel van celmateriaal van verschillende personen. De DNA-kenmerken uit een afgeleid DNA-hoofdprofiel komen overeen met de DNA-kenmerken van verdachte. Dit leidt tot de conclusie dat een deel van het onderzochte celmateriaal in de bemonstering van de kolf afkomstig kan zijn van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij éénmaal in zijn leven een vuurwapen in handen heeft gehad. Volgens zijn verklaring kwam dit vuurwapen qua merk en type overeen met het vuurwapen dat in de bank is gevonden na het plegen van bankoverval.
Op grond van het voorgaande houdt de rechtbank het er voor dat het aangetroffen vuurwapen op 17 september 2004 bij de bankoverval te Heerjansdam is gebruikt.
De vraag doet zich vervolgens voor of het verdachte zelf is die bij de bankoverval dit vuurwapen heeft gebruikt.
De rechtbank overweegt in dit verband dat beide slachtoffers van de bankoverval hebben gezien dat de beide overvallers plastic handschoenen droegen. Niet gezien is of beide overvallers deze handschoenen tijdens de overval hebben uitgedaan, als gevolg waarvan mogelijk ter plaatse menselijke sporen op het aangetroffen vuurwapen zijn terechtgekomen. Dit komt de rechtbank ook niet erg waarschijnlijk voor. Derhalve moet het er voor worden gehouden dat de op het vuurwapen aangetroffen menselijke sporen vóór het plegen van de overval op het vuurwapen zijn terechtgekomen. De op het vuurwapen aangetroffen menselijke sporen van onder meer verdachte kunnen derhalve niet als bewijs dienen dat verdachte tijdens de overval het aangetroffen vuurwapen in handen heeft gehad.
De rechtbank overweegt voorts dat beide slachtoffers van de bankoverval 2 overvallers in de bank hebben gezien. Eén van de slachtoffers heeft verklaard dat beide overvallers een klein kastje op hun buik droegen waar zij soms op drukten en inspraken en dat zij een derde persoon door het kastje dat overvaller 2 droeg heeft horen praten.
De rechtbank leidt hieruit af dat bij de bankoverval drie personen betrokken waren, waarvan twee in de bank opereerden en één zich vermoedelijk buiten in een vluchtauto bevond. Dit aantal van drie betrokkenen wordt bevestigd door de verklaring van een getuige die heeft gemeld dat op 17 september, tussen 16.45 u en 17.30 u, een auto zijn aandacht trok die richting de - later overvallen - bank reed.
Genoemde auto viel de getuige op vanwege de grote zonnebril die de drie inzittenden van die auto droegen. Een nadere omschrijving van de personen in de auto kon deze getuige niet geven. Ook de beide slachtoffers van de bankoverval vielen onder meer de grote zonnebrillen van de beide overvallers op. Daarnaast geven zij in vrij algemene termen een signalement van de beide overvallers. Deze omschrijving vormt weliswaar geen contrasignalement van de verdachte, maar is naar het oordeel van de rechtbank zodanig weinig specifiek dat dit niet kan leiden tot de conclusie dat verdachte één van de overvallers was.
Ten slotte overweegt de rechtbank het volgende. Bekend is dat verdachte regelmatig met de medeverdachte [M.V.] optrok en met hem in verschillende auto's reed. Op de dag van de overval is weliswaar gezien dat de overvallers (weg)reden in een zwarte Volkswagen Passat, type Sedan - een type auto waar verdachte en medeverdachte [M.V.] wel reden - maar niet is waargenomen dat verdachte en de medeverdachte [M.V.] daar toen op die plaats en dat moment inzaten. Bovendien heeft de officier in deze zaak tot vrijspraak gerekwireerd voor de medeverdachte [M.V.].
Gelet op het hiervoor overwogene kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dat, nu er naast de DNA-match - dat kan worden gezien als een begin van bewijs - geen andere feiten en/of omstandigheden zijn komen vast te staan die maken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte daadwerkelijk als pleger of medepleger bij de bankoverval betrokken is geweest, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wèl bij deze overval betrokken is geweest.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dit feit.
feit 2 primair
Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen is niet komen vast te staan dat verdachte als pleger of als medepleger betrokken is geweest bij de in het genoemde feit omschreven diefstal.
feit 3
Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen is niet komen vast te staan dat verdachte als pleger of als medepleger betrokken is geweest bij de in het genoemde feit omschreven poging tot diefstal.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
11/510086-06
2.
SUBSIDIAIR:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 december 2005 tot en met 09 mei 2006 te Delft en/of Zoetermeer en/of Leidschendam en/of de Lier en/of Rijnsburg en/of Leiden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een auto (merk/type: Volkswagen New Beetle Cabriolet 2.0; kleur: blauw; chassisnummer: [chassisnummer]) en/of
- een auto (merk/type: Volkswagen Golf 1.9 Tdi Sportline; kleur: grijs; chassisnummer: [chassisnummer])
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto('s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
11/701160-06
hij in of omstreeks de nacht van 04 januari 2004 op 05 januari 2004 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand,
gelegen aan de [adres], heeft weggenomen (een) tatoeëringsnaald(en) en/of een stoomapparaat, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of huidverzorgingssalon "[bedrijf]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
11/510086-06
2 subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN OPZETHELING, meermalen gepleegd.
11/701160-06
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS [I1]VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen bepaald op grond van de ernst van en de omstandigheden waaronder begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van twee personenauto's. Door deze heling heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het instandhouden van het systeem waarin plegers van diefstallen een directe en winstgevende gelegenheid wordt geboden via helers, hun buit te gelde te maken en/of anderszins te benutten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het algemeen en los van specifieke omstandigheden in de bestraffing geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen helers en stelers. Dit feit vereist dan ook een resolute aanpak en een strenge bestraffing.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een bedrijfspand.
Bij deze diefstal is schade veroorzaakt. Bovendien leveren dit soort feiten veel ergernis en ongemak op voor de benadeelden.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop nu het feit al geruime tijd geleden is gepleegd. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in een Rotterdamse strafzaak die diende in de periode dat het onderhavige feit werd gepleegd, een straf opgelegd heeft gekregen die ongeveer 4 maanden korter was dan de tijd die verdachte in deze zaak in voorarrest had doorgebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 4 oktober 2006.
Blijkens dat uittreksel is verdachte eerder veroordeeld tot vrijheidsstraffen voor vermogensdelicten.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
8. Bijkomende beslissingen
8.1 De vordering van de benadeelde partij
8.1.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is niet ontvankelijk in haar vordering, nu aan verdachte voor het onder 1. in de zaak met parketnummer 11/510086-06 ten laste gelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd dan wel geen toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvinden.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als in het dictum vermeld.
8.1.2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard aangezien de gevorderde schade niet rechtstreeks is toegebracht door het onder 11/510086-06 2. subsidiair bewezen verklaarde feit, nu niet is gebleken dat voldoende verband bestaat tussen de heling en de door [benadeelde partij 2] geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door de heling rechtstreekse schade heeft geleden.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als in het dictum vermeld.
8.2 De vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij onherroepelijk geworden arrest van 29 maart 2005 onder Ressortsparketnummer 22/005165-04 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaar gestelde proeftijd zich aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de veroordeelde toegezonden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De veroordeelde heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank ziet daarin - met name gelet op de aard en de ernst van deze feiten - voldoende aanleiding thans de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf
te gelasten.
9. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 47, 57, 63, 310, 311, en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte 11/510086-06 onder 1, 2 primair en 3 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres], niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1], in de kosten door de verdachte gemaakt tot op deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adres] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2], in de kosten door de verdachte gemaakt tot op deze uitspraak begroot op nihil;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 maart 2005, Ressortsparketnummer 22/005165-04, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter
mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. W.P.M. Jurgens, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2006.
mrs. Heijnen en Jurgens zijn wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.