ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ0027

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500412-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veelpleger tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na diefstal met geweld

Op 12 oktober 2006 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man, die op 22 juni 2006 te Dordrecht een diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft een blikje frisdrank en eetwaren weggenomen uit een supermarkt, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen de assistent-bedrijfsleider. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie vorderde de ISD-maatregel voor twee jaren, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, waarbij de ernst van het feit en de recidive van de verdachte zwaar hebben meegewogen. De verdachte heeft een lange strafblad met ongeveer 40 veroordelingen en is betrokken geweest bij 79 strafbare feiten. De rechtbank heeft ook gelet op de rapportages van BoumanGGZ, die aangaven dat de verdachte problemen heeft met structuur, financiën en agressiebeheersing. De rechtbank heeft besloten dat de veiligheid van de maatschappij eist dat de verdachte wordt behandeld en dat er een tussentijdse beoordeling van de maatregel zal plaatsvinden na zes maanden. De opgelegde maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500412-06
Zittingsdatum : 28 september 2006
Uitspraak : 12 oktober 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1979,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden - locatie Zoetermeer, te Zoetermeer.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juni 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen frisdrank (één blikje Powerdrank) en/of eetwaren (vier blikjes met Schellever), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Edah (gevestigd aan de Van Oldenbarneveltplein), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] (assistent bedrijfsleider van genoemde Edah), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tegen het been van die [naam slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt en/of in het oor van die [naam slachtoffer] heeft gebeten.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd aan verdachte op te leggen de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 22 juni 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen eetwaren (vier blikjes met Schellever), toebehorende aan de Edah (gevestigd aan de Van Oldenbarneveltplein), welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [naam slachtoffer] (assistent bedrijfsleider van genoemde Edah), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, in het oor van die [naam slachtoffer] heeft gebeten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL, GEVOLGD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM, BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD, AAN ZICHZELF DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die tot de maatregel hebben geleid
7.1 Motivering van de maatregel
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 22 juni 2006 een winkeldiefstal gepleegd en hij heeft zich bij zijn direct daaropvolgende aanhouding hevig verzet. Dit feit staat niet op zichzelf, maar past in een lange reeks van delicten die door de verdachte zijn gepleegd. De delicten die de verdachte de laatste jaren voornamelijk pleegt, zoals winkeldiefstal en inbraak in auto's, veroorzaken veel overlast, schade en verontwaardiging onder de slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 augustus 2006, het veelplegersdossier ten name van de verdachte d.d. 22 juni 2006 en de Risc-rapportage van BoumanGGZ Rotterdam d.d. 14 september 2006. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte in het verleden ongeveer 40 keer veroordeeld. Bovendien blijkt dat de verdachte in de periode 1985 tot en met 22 juni 2006 betrokken is geweest bij 79 strafbare feiten. De verdachte heeft dan ook terecht de status van veelpleger.
BoumanGGZ voert in haar rapportage aan dat de kans op herhaling weliswaar matig is, maar dat er op vrijwel alle criminogene gebieden problemen zijn die om aanpak vragen. Zo lukt het de verdachte niet structuur in zijn leven te brengen, is hij regelmatig dakloos, is hij niet in staat zijn financiën te beheren en heeft hij moeite met agressiebeheersing. Ondanks de bemoeienis van de reclassering en de Outreachende Zorg van BoumanGGZ, is het niet gelukt de verdachte in de zorg te krijgen. Hij was onvindbaar, meldde zich niet of er was sprake van stagnatie door detentie. BoumanGGZ is daarom van oordeel dat een ambulant traject niet haalbaar is. Haar advies luidt: "De reclassering kan instemmen met het opleggen van de ISD-maatregel met aandacht voor de gestelde doelen (...). Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor de agressieproblematiek."
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen en/of goederen oplegging van de ISD-maatregel aan deze verdachte eist. Deze maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive door veelplegende verdachten. In dit geval is aan de vereisten van artikel 38 m van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
De rechtbank zal de duur van de ISD-maatregel bepalen op twee jaren, met aftrek van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Gezien de problematiek van de verdachte zal moeten worden gewaarborgd dat de maatregel in het teken zal komen te staan van behandeling. In dat verband is van belang dat, hoewel de verdachte al sinds 22 juni 2006 in voorarrest verblijft, er tot op de dag van de terechtzitting nog geen op de verdachte toegesneden behandelplan was ontwikkeld. De rechtbank zal mede daarom bepalen dat er door haar een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden, uiterlijk zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde maatregel is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 38m, 38n, 38s, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt de verdachte wegens dit feit op:
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR STELSELMATIGE DADERS voor de duur van TWEE JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de maatregel geheel in mindering zal worden gebracht;
beslist dat uiterlijk ZES MAANDEN na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel EEN TUSSENTIJDSE BEOORDELING zal plaatsvinden van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
bepaalt dat het openbaar ministerie de rechtbank UITERLIJK EEN MAAND vóór de tussentijdse beoordeling daarover zal berichten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. S.R.B. Walther en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2006.