ECLI:NL:RBDOR:2006:AY9733

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
66673 / HA RK 06-2046
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. ir. A.J.E. Cartigny, kantonrechter, en de leden van de wrakingskamer, mrs. Verhappen, Hinfelaar en Bouter. Het verzoek tot wraking is behandeld op 14 september 2006, waarna verzoeker op 26 september 2006 opnieuw een verzoek tot wraking heeft ingediend. Verzoeker stelt dat hij benadeeld is door het Ministerie van Economische Zaken en dat hij om principiële redenen niet bereid is een verkeersboete te betalen. Hij betoogt dat het rechtssysteem niet in staat is om zijn geschil met het ministerie te beoordelen en beschuldigt de rechters van corruptie en valsheid in geschrifte, omdat volgens hem belangrijke informatie in het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2006 ontbreekt.

De rechtbank overweegt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker heeft verklaard dat zijn bezwaren zich richten tegen het rechtssysteem en niet tegen de rechters zelf. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen grond is voor het toewijzen van het wrakingsverzoek. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker niet meer in behandeling zullen worden genomen. De zaak wordt terugverwezen naar de wrakingskamer voor verdere afhandeling.

De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2006 door de rechters A.J.P. van Essen, F.J.P. Lock en J. Visser, in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank benadrukt dat wraking niet bedoeld is als een middel om onvrede over het rechtssysteem te uiten, vooral niet wanneer dit herhaaldelijk gebeurt zonder nieuwe gronden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 66673 / HA RK 06-2046
Beschikking van 4 oktober 2006
beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 12a Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften en de artt. 512 e.v. Wetboek van Strafvordering
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
1. De procedure
1.1 [verzoeker] heeft een verzoek tot wraking van mr. ir. A.J.E. Cartigny, kantonrechter, gedaan. Dat verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 14 september 2006. Op die zitting heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking van mrs. Verhappen, Hinfelaar en Bouter, de voorzitter en de leden van die wrakingskamer, gedaan. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Mrs. Verhappen, Hinfelaar en Bouter hebben niet kenbaar gemaakt te berusten in het wrakingsverzoek.
1.2 Het verzoek tot wraking van mrs. Verhappen, Hinfelaar en Bouter is behandeld ter zitting van 26 september 2006. Ter zitting is [verzoeker] in persoon verschenen.
2. Het verzoek
[verzoeker] heeft ter zitting van 26 september 2006 verklaard dat hij het navolgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt. [verzoeker] is voor een bedrag van fl. 112.000.000 benadeeld door het Ministerie van Economische Zaken. [verzoeker] is daarom niet genegen tot betaling van een verkeersboete. [verzoeker] kan zich om principiële redenen niet verenigen met een rechtssysteem waarin hij wordt betrokken in een gerechtelijke procedure waarin de rechter niet (tevens) bereid is om te treden in de beoordeling van zijn geschil met het Ministerie van Economische Zaken. [verzoeker] acht het onjuist dat het Centraal Justitieel Incassobureau en de officier van justitie zich niet verwaardigen om te reageren op de bezwaren van [verzoeker]. [verzoeker] stelt dat sprake is van valsheid in geschrifte, omdat het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2006 niet volledig is. In dit proces-verbaal is niet opgenomen de stelling van [verzoeker] dat de heer Cartigny corrupt is en een ambtsmisdrijf heeft gepleegd. Evenmin is daarin opgenomen het aanbod van [verzoeker] om bij de rechtbank een bedrag van € 175 (verkeersboete) in bewaring te geven. Ter zitting van 26 september 2006 heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat zijn bezwaren zich richten tegen het rechtssysteem als zodanig en niet tegen de leden van deze wrakingskamer, noch tegen de voorzitter en rechters van de wrakingskamer tegen wie zijn wrakingsverzoek zich richt. [verzoeker] heeft ter zitting van 26 september 2006 ook een verzoek tot wraking van de onderhavige rechters gedaan toen hij niet onmiddellijk een antwoord verkreeg op zijn vraag of de (onderhavige) wrakingskamer bereid was om zijn geschil met het Ministerie van Economische Zaken in de beoordeling te betrekken.
3. De beoordeling
3.1 Aan het verzoek van [verzoeker], gedaan ter zitting van 26 september 2006, tot wraking van de rechters van de (onderhavige) wrakingskamer, gaat de rechtbank voorbij.
Dit wrakingsverzoek levert in de gegeven omstandigheden misbruik van recht op. Wraking is niet bedoeld als instrument voor het uiten van bezwaren tegen een rechtssysteem dat er niet in voorziet dat het geschil van [verzoeker] met het Ministerie van Economische Zaken wordt beslecht op de wijze die [verzoeker] voorstaat. Een en ander klemt temeer nu er sprake is van een herhaald wrakingsverzoek om dezelfde reden en [verzoeker] blijkens het voormelde proces-verbaal heeft verkondigd dat hij zal doorgaan met verzoeken tot wraking totdat hij zijn gelijk haalt. Onder deze omstandigheden dient het dan ook geen enkel rechtens te respecteren doel de behandeling van dit wrakingsverzoek te schorsen en het oordeel van een volgende wrakingskamer over de leden van deze wrakingskamer af te wachten. Het onderzoek naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] tot wraking van de leden van de eerste wrakingskamer zal daarom worden voortgezet.
3.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3 Uit de eigen verklaring van [verzoeker] -dat zijn bezwaren zich richten tegen het rechtssysteem en niet tegen de persoon van de rechters tegen wie zijn verzoek tot wraking zich richt - volgt dat geen sprake is van een omstandigheid die toewijzing van het wrakingsverzoek rechtvaardigt. Het verzoek tot wraking van de (vorige) wrakingskamer wordt dan ook afgewezen. Deze procedure, waarin uitsluitend de vraag aan de orde is of [verzoeker] zijn verzoeken tot wraking op goede gronden heeft gedaan, biedt geen ruimte gestelde aanspraken van [verzoeker] jegens het Ministerie van Economische Zaken in de beoordeling te betrekken. Het daartoe strekkende verzoek van [verzoeker] is daarom evenmin toewijsbaar.
3.4 In het vorenoverwogene vindt de rechtbank voorts aanleiding te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van [verzoeker] niet meer in behandeling zullen worden genomen.
3.5 De rechtbank zal de zaak ter verdere afhandeling verwijzen naar de (vorige) wrakingskamer.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst de verzoeken van [verzoeker], waaronder die tot wraking van mrs. Verhappen, Hinfelaar en Bouter, af;
bepaalt dat verdere wrakingsverzoeken van [verzoeker] in deze zaak niet meer in behandeling zullen worden genomen;
gelast de griffier om deze beslissing onverwijld aan [verzoeker], het openbaar ministerie en aan mrs. Verhappen, Hinfelaar en Bouter kenbaar te maken;
wijst de zaak ter verdere afhandeling terug naar de (vorige) wrakingskamer.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, mr.drs. F.J.P. Lock en mr. J. Visser en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2006 in aanwezigheid van de griffier.