RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/101
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
te 's-Gravenhage, eiser,
gemachtigde: mr. R.J.J. Aerts, advocaat te 's-Gravenhage,
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: E.M. Pronk, werkzaam bij verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 16 augustus 2005 een last onder dwangsom opgelegd aan eiser tot het verwijderen en verwijderd houden van de zonder vergunning op de Moerdijkbrug geplaatste doorwerkvoorziening.
Tegen deze beschikking heeft eiser bij brief van 7 september 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 13 januari 2006, ingekomen op 13 januari 2006, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 20 juni 2006 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiser is verschenen bij gemachtigde. Voorts zijn verschenen [xxx].
Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens zijn verschenen [xxx].
2.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (hierna: de Ww) wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Ww is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 1.1 van de Bouwverordening van de gemeente Dordrecht (hierna: Bouwverordening) is een bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming, hetzij direct, hetzij indirect, met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt die bevoegdheid uitgeoefend door het college indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
2.2 Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de last onder dwangsom. Naar de opvatting van verweerder is de door eiser op de Moerdijkbrug geplaatste doorwerkvoorziening een vergunningplichtig bouwwerk. Eiser heeft in strijd met het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Ww gehandeld door de doorwerkvoorziening te plaatsen zonder bouwvergunning.
De doorwerkvoorziening heeft een plaatsgebonden karakter omdat deze wordt geleid door een vangrail van de ene kant van de Moerdijkbrug naar de andere kant van de Moerdijkbrug. Om de doorwerkvoorziening naar een andere locatie te brengen, moet deze worden afgebroken en getransporteerd. Eiser heeft voorts de intentie gehad om de constructie ter plaatse, op de Moerdijkbrug, te gebruiken.
De doorwerkvoorziening betreft een zelfstandige, op zichzelf staande constructie en dient dan ook niet te worden aangemerkt als een hulpwerk.
In het verweerschrift alsmede ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog aangevoerd dat de doorwerkvoorziening een plaatsgebonden karakter had nu deze gedurende circa 12 weken per weghelft op de Moerdijkbrug aanwezig was. Voorts kan uit de antwoorden op twee recente vragen voor het examen "Ambtenaar bouw- en woningtoezicht 1 & 2" worden opgemaakt dat deskundigen in het veld een doorwerkvoorziening als een bouwwerk aanmerken. Voorts volgt uit de beantwoording van Kamervragen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu dat deze evenmin het standpunt van verweerder deelt. Immers, eerstgenoemde minister is, vooruitlopend op de uitkomst van deze procedure, voornemens om te bezien of het wenselijk is dat een doorwerkvoorziening in de toekomst zonder bouwvergunning kan worden geplaatst.
2.3 Eiser heeft zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat de doorwerkvoorziening niet als vergunningplichtig bouwwerk is aan te merken.
2.4 Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende, niet tussen partijen in geschil zijnde, feiten.
De Moerdijkbrug staat voor de helft op Dordts grondgebied en voor de helft op het grondgebied van de gemeente Moerdijk en heeft een totale lengte van ca. één km.
Bij de onderhoudswerkzaamheden aan het wegdek van de Moerdijkbrug heeft verweerder gebruik gemaakt van een doorwerkvoorziening. Deze doorwerkvoorziening is opgebouwd uit aluminium buizen waarin opblaasbare tubes zijn bevestigd. Aan deze constructie is een tent bevestigd. De doorwerkvoorziening heeft een lengte van circa 100 meter, een breedte van 9,4 meter en een hoogte van 4,7 meter. De constructie rust op wielen die in rails (liggers genoemd) staan, met een gezamenlijke lengte van 200 meter.
Wanneer de werkzaamheden waren afgerond op de plaats waar de doorwerkvoorziening stond, werd de doorwerkvoorziening in zijn geheel met behulp van een vorkheftruck over de liggers naar de volgende 100 meter van de brug getrokken teneinde de aldaar te verrichten werkzaamheden mogelijk te maken. De vrijkomende liggers werden opgenomen en weer vóór de doorwerkvoorziening gelegd.
Volgens de oorspronkelijke planning van de werkzaamheden zou eiser de doorwerkvoorziening gedurende 10 weken per weghelft gebruiken, waarbij de doorwerkvoorziening wekelijks 100 meter zou worden verplaatst. Door het uitlopen van de wegwerkzaamheden heeft verweerder uiteindelijk in twee fasen van 13 à 14 weken per weghelft gebruik gemaakt van de doorwerkvoorziening. De doorwerkvoorziening heeft van medio juli tot begin september 2005 en van medio oktober tot eind november 2005 op het grondgebied van de gemeente Dordrecht gestaan.
2.5 De rechtbank oordeelt als volgt.
De kern van het geschil betreft de vraag of de doorwerkvoorziening een bouwvergunningplichtig werk is. De rechtbank overweegt dat het begrip bouwwerk niet in de Woningwet is gedefinieerd. Volgens de wetsgeschiedenis dient voor de uitleg van dit begrip het spraakgebruik richtinggevend te zijn en kan daarvoor aansluiting worden gezocht bij de in de Bouwverordening gegeven definitie van bouwwerk. Met inachtneming van bedoelde definitie is het begrip bouwwerk in de jurisprudentie in hoofdlijnen afgebakend aan de hand van drie criteria: er moet sprake zijn van een constructie, deze moet een zekere omvang hebben en deze dient in zekere mate plaatsgebonden te zijn. De doorwerkvoorziening voldoet aan de eerste twee criteria, daarom is uitsluitend in geschil de vraag of de doorwerkvoorziening een plaatsgebonden karakter heeft.
Het antwoord op die vraag wordt bepaald door in hun onderling verband te beoordelen factoren zoals de locatie en de functie van de doorwerkvoorziening, het feitelijk gebruik ervan en de duur van dat gebruik, het oogmerk van verweerder en de ruimtelijke uitstraling van de doorwerkvoorziening ter plaatse. Naar het oordeel van de rechtbank leidt niet reeds de duur van het gebruik van circa 26 weken in relatie tot de plaatsing op de Moerdijkbrug tot het oordeel dat de doorwerkvoorziening plaatsgebonden zou zijn. De functie van doorwerkvoorziening als bescherming tegen weersinvloeden ten behoeve van de voortgang van de onderhoudswerkzaamheden aan het wegdek van de brug en de in beginsel wekelijkse verplaatsing ervan, gelijkopgaand met die voortgang van de werkzaamheden, de door verweerder van meet af aan beoogde en ook feitelijk gerealiseerde verwijdering van de doorwerkvoorziening na het gereedkomen van de werkzaamheden en het ontbreken van enige relevante ruimtelijke impact van de doorwerkvoorziening ter plaatse leiden de rechtbank tot de conclusie, dat aan de doorwerkvoorziening geen plaatsgebonden karakter dient te worden toegekend.
Aan het voorgaande doen niet af de door verweerder overgelegde antwoorden op vragen voor het examen "Ambtenaar bouw- en woningtoezicht 1 & 2". De rechtbank kan verweerders conclusie, dat daaruit volgt dat deskundigen in het veld een doorwerkvoorziening als een bouwwerk aanmerken, niet volgen alleen al omdat er niet staat dat een doorwerkvoorziening als het onderhavige dient te worden aangemerkt als een bouwwerk.
Verweerders betoog dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu zijn standpunt onderschrijft, volgt de rechtbank evenmin gezien het antwoord van de Minister op vraag 6 van de Kamervragen, waar de Minister opmerkt: "In de rechtsbeschermingsprocedure die thans loopt zal uiteindelijk door de rechter uitgemaakt moeten worden of de tent, gelet op de huidige regelgeving, daadwerkelijk een bouwwerk is en het handhavend optreden rechtmatig is geweest."
Het voorgaande brengt mee dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft gehandhaafd dat sprake is van overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Ww op grond waarvan het handhavend kon optreden.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,- vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op: € 644,-;
-wijst de gemeente Dordrecht aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. R.P. Broeders en A. Eerdhuijzen, leden, en door de voorzitter en M. Molendijk, griffier, ondertekend.
De griffier De voorzitter,
is buiten staat te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.