RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
kenmerken: 185093 BM VERZ 06-661 en 185431 BM VERZ 06-673
beschikking van de kantonrechter te Dordrecht van 18 september 2006
I. het verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, tot instelling van een bewind over de goederen en mentorschap ten behoeve van:
[naam betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
verblijvende [adres]
betrokkene.
II. het verzoek van [naam verzoekster], wonende te [woonplaats], tot instelling van een bewind over de goederen en mentorschap ten behoeve van [naam betrokkene] voornoemd.
Verloop van de procedure
De kantonrechter beslist op de volgende processtukken:
1. Het verzoek van de officier van justitie van 29 augustus 2006;
2. de overgelegde bijlagen, waaronder een medische verklaring van 18 april 2006.
3. Het verzoek van [naam verzoekster] van 13 september 2006;
4. de overgelegde bijlagen.
De kantonrechter heeft de zaken om reden van doelmatigheid ter terechtzitting van 14 september 2006 met gesloten deuren gevoegd behandeld, zij het dat de bij het verzoek van [naam verzoekster] behorende bijlagen toen nog niet aan de officier van justitie en de overige betrokkenen ter kennis konden worden gebracht.
Verschenen zijn toen [naam] en mevr. [naam], respectievelijk arts en teamleider kliniek deeltijd bij de Riethorst te Ede, die - nu namens het Openbaar Ministerie niemand is verschenen dan wel in rechte heeft gereageerd - worden geacht de onderbouwing van het verzoek van de officier van justitie te hebben gegeven,
alsmede [naam verzoekster], wonende te [woonplaats], dochter van rechthebbende, tevens verzoekster, haar broer [naam], wonende te [woonplaats].
Het op 13 september 2006 door [naam verzoekster] ingediende verzoek strekt tot instelling van de onderbewindstelling en mentorschap ten behoeve van rechthebbende met benoeming van haar tot bewindvoerder en mentor.
Het in dat zelfstandig verzoek van [naam verzoekster] voornoemd door haar aangevoerde zal mede als verweer tegen het verzoek van de officier van justitie worden aangemerkt, gelijk ook het door de officier aangevoerd, mede als verweer in de door [naam verzoekster] wordt beschouwd.
De feiten en de standpunten
Bij beschikking d.d. 27 april 2006 heeft de rechtbank Arnhem, sector familierecht, op verzoek d.d. 21 april 2006 van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem ingevolge de Wet B(ijzondere) O(pnemingen) in P(sychiatrische) Z(iekenhuizen) machtiging verleend om rechthebbende in een psychiatrisch ziekenhuis/verpleeghuis te doen opnemen en/of te doen verblijven voor een periode van zes maanden.
In die beschikking is onder meer het navolgende overwogen:
“(…….) dat:
- de betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens;
- die stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken;
- het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend;
- de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven.
Betrokkene is in eerste instantie opgenomen in het ziekenhuis voor behandeling van een fractuur. Daarna is betrokkene opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis (noot ktr: De Riethorst, afdeling doven, te Ede), waarop een vasculaire dementie gediagnosticeerd is. Hij is gedesoriënteerd in tijd, plaats en persoon. De dochter van betrokkene wil hem naar huis halen en hem met georganiseerde hulp gaan verzorgen. Betrokkene is verward en heeft intensieve 24-uurs zorg nodig nu hij ook diabetes heeft, slechthorend en bijna blind is. Het is de bedoeling dat betrokkene doorgeplaatst gaat worden naar een verpleeghuis, waarvoor nog een indicatie afgegeven moet worden.”
Aan het verzoek van de officier van justitie liggen grotendeels dezelfde omstandigheden als de hierboven geciteerde ten grondslag, welke door [naam artsen] in het voorgedrukte aanvraagformulier “Verzoek tot onderbewindstelling en/of instelling van mentorschap”, zij het iets anders omschreven, zijn neergelegd.
In dat formulier is door hen onder meer het volgende ingevuld:
“ Wij zijn alleen met een dochter van patiënt in contact. Er is een groot verschil van mening over de zorg die patiënt nodig heeft. Patiënt heeft 24-uurs zorg in een PG-verpleeghuis nodig en kan niet meer zelfstandig wonen. Dochter ontkent de diagnose.
(….)
Betrokkene is lijdende aan een geestesziekte (vasculaire dementie)en is niet meer oordeelsbekwaam. Betrokkene is vrijwel blind en zeer slechthorend. Is niet in staat zijn eigen leven te organiseren en voor zichzelf te zorgen.
NB. Het verzoek vindt mede op advies van de Inspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid plaats.”.
(….)
Betrokkene is niet in staat te beoordelen wat hij aan zorg nodig heeft. Gaat nu tegen zijn zin in met een Rechterlijke Machtiging naar een PG-verpleeghuis. Zijn dochter steunt hem in zijn wens hier niet heen te hoeven gaan, maar lijkt niet te beseffen wat er aan adequate zorg nodig is voor betrokkene.”.
Het verweer van de dochter van rechthebbende komt er op neer dat zij haar vader steunt in diens wens om niet definitief in een PG instelling te verblijven, zoals in een door hem ondertekende schriftelijke verklaring gedateerd 21 september 2004 is verwoord.
De Riethorst, aldus verweerster, die door haar zelf als meest geschikte instelling werd gekozen, negeert verweerster, neemt zelf financiële beslissingen voor rechthebbende en heeft afwijzend gereageerd op een door verweerster ingediend concept zorgcontract dat er toe dient om rechthebbende 24 uurzorg in zijn eigen huis te [woonplaats] te geven.
Het woonhuis van rechthebbende is inmiddels zodanig aangepast (hogere toiletpotten, drempelvrij, douchevoorzieningen etc.) dat hij aldaar met continue zorg kan worden omgeven. Betere zorg dan De Riethorst kan bieden, omdat men daar nog wel eens een steekje laat vallen, aldus de dochter van rechthebbende.
Beoordeling van de verzoeken
Weliswaar zijn de bijlagen behorende bij het verzoekschrift van [naam verzoekster] niet aan de andere partij(en) verzonden, maar de inhoud er van, voor zover relevant voor deze procedure(s) is voldoende ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de orde gekomen, zodat er geen sprake kan zijn van een nadeliger positie van de officier dan indien die stukken wel vooraf zouden zijn toegezonden. Bovendien, zo is gebleken, was de officier, mede gelet op de door De Riethorst ter zitting gegeven toelichting van de relevante omstandigheden, zoals in die bijlagen beschreven, genoegzaam op de hoogte.
Uit de processtukken en de behandeling ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat betrokkene als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
Zowel de officier als [naam verzoekster] en haar familie zijn daarvan doordrongen. Ook [naam verzoekster] immers erkent ten volle dat haar vader permanente verzorging behoeft. Zij wil hem die zorg echter in zijn eigen huis kunnen geven.
Namens de officier is door de Riethorst aangevoerd dat verweerster dermate geëscaleerd gedrag heeft vertoond, dat er geen mogelijkheden tot communicatie meer met haar zijn.
Onderbouwd zijn die stellingen echter niet of nauwelijks, laat staan dat ze zijn aangetoond.
Bovendien dient hierbij de vraag te worden gesteld of het belang van rechthebbende niet vergt dat een professionele instelling als de Riethorst dan maar naar mogelijkheden zoekt die een dergelijke communicatie weer op gang brengen, wat, voor zover hier kan worden nagegaan, niet is gebeurd, althans onvoldoende is aangetoond.
Ter zitting is gebleken dat inmiddels een conflictsituatie is ontstaan van zodanige omvang dat kan worden vermoed dat die situatie heeft geleid tot een vertroebeld beeld m.b.t. de belangen van de rechthebbende, die ooit, toen hij geestelijk in betere doen was, heeft verklaard thuis te willen worden verzorgd, wat natuurlijk niet onder alle omstandigheden mogelijk kan zijn.
De ongemeen grote felheid waarmee beide partijen elkaar ter zitting hebben bestookt, zou ook het vermoeden kunnen doen rijzen dat die felheid mede aan het door de Riethorst aan de officier gedane verzoek ten grondslag heeft gelegen, terwijl een andere oplossing wellicht toch binnen handbereik heeft gelegen.
Zo zou het voor de hand hebben kunnen liggen dat De Riethorst aan verweerster zou hebben gemotiveerd waarom haar zorgplan niet voldoende was en wat er aan zou kunnen worden gedaan om dat te verbeteren, althans aan verweerster de gelegenheid zou hebben geboden om een verbeterd plan te maken, welk plan dan had kunnen worden voorgelegd aan de Inspectie der Geestelijke Volksgezondheid in het ressort waar rechthebbende zijn werkelijke woonplaats heeft.
Thuiszorg wordt ook door de overheid steeds meer gepropageerd en zou dus moeten worden geëntameerd, tenzij zich situaties gaan voordoen die gevaar voor de betrokkene inhouden, waarvoor dan wettelijke mogelijkheden zijn om die situatie op te heffen of te voorkomen. De kantonrechter is echter niet de rechterlijke instantie die dat laatste beoordeelt.
Alles afwegend is de kantonrechter van oordeel dat De Riethorst vanuit haar professionaliteit en verweerster vanuit haar dochterschap gezamenlijk op dit ogenblik meer moeten kunnen bereiken voor rechthebbende dan De Riethorst met een stichting als bewindvoerder over rechthebbende en een nu nog onbekende mentor en dat zij samen naar een oplossing dienen te streven waarbij rechthebbende zo spoedig mogelijk in een voor hem onder de omstandigheden meer ideale omgeving komt te verkeren, waarbij zeker niet bij voorbaat mag worden uitgesloten dat dit ook thuis kan zijn. Verweerster ontbeert thans de status om daarvoor bij De Riethorst ingang te vinden, zodat haar die zal worden gegeven in de vorm van het bewindvoerder- en het mentorschap.
Het bovenstaande houdt in dat het verzoek van de officier van justitie zal worden afgewezen en dat het verzoek van [naam verzoekster] zal worden toegewezen.
De kantonrechter:
I. Wijst het verzoek van de officier van justitie af;
II. Wijst het verzoek van [naam verzoekster] toe:
Stelt en bewind in over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [naam betrokkene] voornoemd;
Benoemt tot bewindvoerster:
[naam verzoekster],
wonende te [adres].
Stelt een mentorschap in over [naam betrokkene] voornoemd;
[naam verzoekster] voornoemd.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.