ECLI:NL:RBDOR:2006:AY8001

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/1324
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde uitkering op grond van verwijtbare werkloosheid na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanwege verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat eiser te lichtvaardig de keuze had gemaakt om zijn dienstverband te beëindigen voor een tijdelijk contract, dat geen perspectief bood op een vaste aanstelling. De rechtbank concludeerde dat eiser per 3 mei 2005 verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij zijn vorige dienstverband had beëindigd zonder dat er gegronde redenen voor waren. Eiser had eerder gewerkt bij verschillende werkgevers en had op 1 mei 2005 zijn dienstverband beëindigd, waarna hij op 3 januari 2005 een tijdelijk contract aanging. De rechtbank overwoog dat de omstandigheden waaronder de vorige dienstbetrekking was beëindigd, relevant waren voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van de werkloosheid. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de uitkering te weigeren. Eiser had niet voldoende argumenten aangedragen om aan te tonen dat de beslissing van verweerder onterecht was. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 05/1324
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. P.J. de Rooij, juridisch medewerker van ARAG Nederland te Leusden,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: drs. S.H. Barto, werkzaam bij verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Verweerder heeft bij besluit van 26 mei 2005 eiser met ingang van 3 mei 2005 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) geweigerd in verband met verwijtbare werkloosheid.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 5 juli 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 19 september 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 oktober 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 10 juli 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is niet ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos wordt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW, voorzover hier van belang, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien de werknemer een verplichting, hem op grond van de artikel 24, eerste lid, onderdeel a, opgelegd niet is nagekomen, de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
Ingevolge het zesde lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Verweerder is bij het bestreden besluit, onder handhaving van het besluit van 26 mei 2005, op het standpunt blijven staan dat eiser uitkering krachtens de WW geweigerd moet worden omdat hij op eigen initiatief ontslag heeft genomen uit een dienstverband voor onbepaalde tijd zonder dat daar deugdelijke redenen voor aanwezig waren en in plaats daarvan een dienstverband voor bepaalde duur is aangegaan.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft hiertoe -kort gezegd- aangevoerd dat de opvatting van verweerder niet berust op wettelijke bepalingen. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden dat eiser met zijn nieuwe dienstbetrekking betere arbeidsvoorwaarden en carrièreperspectief zou hebben. Tot slot heeft verweerder niet in acht genomen dat eiser zijn werkloosheidsperiode heeft beperkt tot een periode van anderhalve maand, aangezien hij per 15 juni 2005 elders een baan heeft gevonden.
De rechtbank overweegt het volgende
Uit de stukken volgt dat eiser op 1 juni 2000 in dienst is getreden van [werkgever]. (verder te noemen [werkgever]) te Utrecht. Per 1 januari 2004 is deze dienstbetrekking na een fusie voortgezet bij [werkgever] (verder te noemen: [werkgever]) te Nieuwegein. Per 1 januari 2005 heeft eiser ontslag genomen. Vervolgens is eiser op 3 januari 2005 met [werkgever] (verder te noemen: [werkgever]) te Den Haag een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan en eindigt van rechtswege op het moment dat het project is geëindigd en in ieder geval op vrijdag 1 mei 2005.
In het voorliggende geval is aan de orde de situatie dat eiser werkloos is geworden uit de dienstbetrekking bij [werkgever], welke niet zolang heeft geduurd dat hij uitsluitend daaraan een recht op WW kan ontlenen, terwijl de dienstbetrekking direct is gevolgd op de daaraan voorafgaande dienstbetrekking bij [werkgever].
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (verder te noemen: de Raad) volgt dat in zo'n situatie, ter beantwoording van de vraag of de werknemer de werkloosheid kan worden verweten, mede de omstandigheden in aanmerking kunnen worden genomen waaronder de voorafgaande dienstbetrekking is beëindigd. Uit die jurisprudentie valt voorts af te leiden dat de Raad van oordeel is, aanknopend bij artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder b, van de WW, dat die vraag bevestigend kan worden beantwoord als de keuze van de werknemer om zijn voorlaatste dienstbetrekking te beëindigen om aan te vangen in de nieuwe dienstbetrekking zodanig lichtvaardig is te achten dat die keuze hem vanuit het oogpunt van de toepassing van de WW kan worden verweten. Om te bezien of daarvan sprake is dient acht te worden geslagen op de relevante omstandigheden waaronder de vraag of het einde van de voorlaatste dienstbetrekking reeds was te voorzien, en zo ja, wanneer dat dan het geval zou zijn, de beweegredenen van de werknemer om de voorlaatste dienstbetrekking te beëindigen en die om de nieuwe dienstbetrekking aan te gaan, het belang van de werknemer bij de overstap naar de nieuwe dienstbetrekking, alsmede de vraag of met de keuze voor de nieuwe dienstbetrekking het werkloosheidsrisico aanmerkelijk is toegenomen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser, vanuit het oogpunt van betere arbeidsvoorwaarden en carrière perspectief, de keuze te lichtvaardig heeft gemaakt. Immers,
de arbeidsovereenkomst die eiser met Oris Project Support FDH sloot, was volledig en alleen gekoppeld aan één project, zou eindigen zodra dat project gereed was, doch in elke geval (ongeveer) vier maanden na aanvang en bood - althans niet kenbaar - geen perspectief op voortzetting van het dienstverband of omzetting daarvan in een vaste aanstelling. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat, gelet op de omstandigheden van de overstap van de voorlaatste dienstbetrekking naar de dienstbetrekking welke op 1 mei 2005 is geëindigd, de vraag of eiser per 3 mei 2005 verwijtbaar werkloos is geworden bevestigend dient te worden beantwoord.
Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het niet nakomen van de verplichtingen van eiser hem niet in overwegende mate kan worden verweten heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de WW terecht per 3 mei 2005 blijvend geheel geweigerd. Het beroep moet in de gegeven omstandigheden ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.