ECLI:NL:RBDOR:2006:AY7860

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180957 CV EXPL 06-3152
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de einddatum van een abonnement en de gevolgen van onduidelijke facturering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Dordrecht op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon naar Belgisch recht Canal+ N.V. (eiseres) en een gedaagde die zelf procedeert. Eiseres vorderde betaling van abonnementsgelden, maar gedaagde stelde dat hij zijn abonnement tijdig had opgezegd. De procedure begon met een dagvaarding op 29 mei 2006, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

De kern van het geschil betreft de einddatum van het abonnement van gedaagde. Eiseres stelde dat het abonnement jaarlijks werd verlengd en dat gedaagde het abonnement niet tijdig had opgezegd. Gedaagde voerde aan dat hij zijn abonnement op 26 augustus 2002 had opgezegd, met inachtneming van de opzegtermijn van een maand, en dat hij in gerechtvaardigd vertrouwen had gehandeld op basis van de facturering die hij had ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat eiseres door haar wijze van facturering de schijn had gewekt dat het abonnement tot 30 september liep. Hierdoor had gedaagde in gerechtvaardigd vertrouwen zijn abonnement opgezegd tegen deze datum. De rechter concludeerde dat eiseres de vordering tot betaling van abonnementskosten over de periode van 1 oktober 2002 tot 31 augustus 2003 niet kon toewijzen, omdat gedaagde zijn abonnement tijdig had opgezegd. Eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die voor gedaagde op nihil werden vastgesteld, aangezien hij zonder gemachtigde procedeerde.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en facturering in abonnementsrelaties, en hoe onduidelijkheden in deze communicatie kunnen leiden tot geschillen over contractuele verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 180957 CV EXPL 06-3152
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 31 augustus 2006
in de zaak van:
de rechtspersoon naar Belgisch recht Canal+ N.V.,
statutair gevestigd te St. Stevens Woluwe, België,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.H. Grimaldi,
rolgemachtigde: J.Th. Smiesing B.V.,
tegen:
[naam],
wonende te [adres],
gedaagde, die zelf procedeert.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 29 mei 2006;
2. de conclusie van antwoord;
3. de conclusie van repliek;
4. de conclusie van dupliek;
5. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
De feiten
Als gesteld door de ene partij en niet of in onvoldoende mate weersproken door de andere partij, alsmede op grond van overgelegde producties, voor zover niet betwist, wordt uitgegaan van het volgende:
Gedaagde heeft op 8 mei 2000 een abonnement bij eiseres afgesloten voor de duur van drie maanden. Behoudens geldige en tijdige opzegging werd het contract telkens met 12 maanden verlengd.
Artikel 4 van de toepasselijke algemene voorwaarden bepaalt:
“Opzegging van het abonnement dient te gebeuren door een aangetekende brief en is alleen mogelijk tegen het einde van een lopende periode met inachtneming van een opzegtermijn van een kalendermaand.”
Met een factuur d.d. 16 september 2000 is gedaagde een abonnement over de periode 1 september 2000 tot 30 september 2000 ad NLF 53,50 alsmede een abonnement over de periode 1 oktober 2000 tot 30 september 2001 ad NLF 838,50 in rekening gebracht.
Bij aangetekende brief van 26 augustus 2002 heeft gedaagde zijn abonnement tegen 30 september 2002 opgezegd. Eiseres heeft gedaagde bij brief van 27 augustus 2002 schriftelijk bericht het abonnement conform haar algemene abonnementsvoorwaarden per 31 augustus 2003 te zullen beëindigen en hem op 14 september 2002 een abonnement over de periode 1 oktober 2002 tot 30 september 2003 ad € 321,60 in rekening gebracht.
Bij brief van 19 september 2002 heeft gedaagde bezwaar gemaakt tegen beëindiging van zijn abonnement per 31 augustus 2003, onder verwijzing naar de periode waarvoor hij gefactureerd wordt. Eiseres heeft gepersisteerd bij beëindiging per 31 augustus 2003 en gedaagde bij brief van 26 september 2002 geantwoord:…..”U kunt begrijpen dat de periode waarvoor u gefactureerd wordt los staat van de contractduur, de maand september 2003 is dan ook ten onrechte in rekening gebracht en derhalve gecrediteerd.”
Op 5 oktober 2002 heeft gedaagde de hem ter beschikking gestelde decoder aan eiseres geretourneerd.
Gedaagde is door eiseres aangemaand tot betaling van abonnementsgelden tot 31 augustus 2003.
De vordering
Eiseres vordert van gedaagde betaling van een bedrag van € 365,68 aan abonnementsgeld, € 24,32 aan wettelijke rente berekend tot 1 mei 2005 alsmede € 75,00 aan buitengerechtelijke kosten, derhalve in totaal € 465,00, met rente en kosten.
Daartoe stelt eiseres dat het abonnement van gedaagde per 1 september 2002 is verlengd met een periode van twaalf maanden. Rekening houdend met een opzegtermijn van een maand wordt het abonnement door de opzeggingsbrief van 26 augustus 2002 eerst beëindigd op 31 augustus 2003.
Het verweer
Gedaagde voert als verweer aan, onder overlegging van de factuur d.d. 16 september 2000 alsmede een mutatieoverzicht van eiseres, dat het abonnement ieder jaar een looptijd had tot 30 september, zodat hij het abonnement op 26 augustus 2002 tijdig heeft opgezegd tegen 30 september 2002.
Beoordeling van het geschil
Nu eiseres op het door gedaagde bij dupliek overgelegde mutatieoverzicht niet meer heeft kunnen reageren, zal dit stuk bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing blijven.
In geschil is de einddatum van het abonnement van gedaagde.
Krachtens artikel 4 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden is opzegging alleen mogelijk tegen het einde van een lopende periode met inachtneming van een opzegtermijn van
een maand.
Gedaagde is op 8 mei 2000 een abonnement voor drie maanden aangegaan, ingaande 1 juni 2000. Na verloop van drie maanden, derhalve vanaf 1 september 2000, werd het abonnement, behoudens opzegging, telkens met twaalf maanden verlengd. Gedaagde werd echter telkens gefactureerd voor de periode van 1 oktober tot 30 september en heeft zijn abonnement op 26 augustus 2002 tegen 30 september 2002 opgezegd. Eiseres meent blijkens haar brief van 26 september 2002 dat gedaagde had kunnen begrijpen dat eiseres verschillende periodes hanteert voor de facturering en voor de duur van het abonnement. Gedaagde heeft dat echter niet begrepen en dat feit dient voor rekening en risico van eiseres te komen. Door haar verwarrende wijze van facturering – eiseres brengt jaarlijks een totaalbedrag voor een abonnement van 1 oktober tot 30 september in rekening en moet de“ten onrechte” in rekening gebrachte maand september 2003 achteraf crediteren om de periode waarvoor gefactureerd wordt weer in overeenstemming te brengen met de looptijd van het abonnement – heeft eiseres de toerekenbare schijn gewekt dat het abonnement ieder jaar tot 30 september liep. Gedaagde heeft vervolgens in het gerechtvaardigd vertrouwen dat 30 september 2002 de einddatum was het abonnement tegen die datum opgezegd, waarbij hij een opzegtermijn van een maand in acht heeft genomen. Vervolgens heeft hij binnen een week na 30 september 2002 de decoder geretourneerd.
Onder die omstandigheden is voor toewijzing van de gevorderde abonnementskosten over de periode van 1 oktober 2002 tot 31 augustus 2003 met nevenvorderingen geen plaats.
Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
Aangezien gedaagde zonder gemachtigde procedeert en gesteld noch gebleken is dat hij reis- en/of verletkosten heeft gemaakt, worden zijn proceskosten begroot op nihil.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2006, in aanwezigheid van de griffier.