ECLI:NL:RBDOR:2006:AY7276

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500217-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontploffing en brandstichting in woning met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, geboren in Tuzla in 1974, die werd beschuldigd van opzettelijk brandstichten en het veroorzaken van een ontploffing in zijn eigen woning. De verdachte had op 20 maart 2006 in Dordrecht een gasslang van het gasfornuis losgekoppeld en een waterslang aan de gasleiding gekoppeld, waardoor aardgas vrij in de woning kon stromen. Dit leidde tot een ontploffing en brand, die aanzienlijke schade veroorzaakte aan de woning van de verdachte en aan omliggende woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met grote onverschilligheid had gehandeld, maar dat hij ten tijde van de feiten leed aan een psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de feiten niet aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank heeft tevens besloten tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, gezien het gevaar dat hij voor zichzelf en anderen vormde. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. Schenk.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500217-06
Zittingsdatum: 17 augustus 2006
Uitspraak : 31 augustus 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te Tuzla in 1974,
wonende te [woonplaats en adres]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 20 maart 2006 te Dordrecht (te weten in een woning,
gelegen aan[adres]) opzettelijk een ontploffing en/of een brand heeft teweeg gebracht, immers heeft verdachte toen aldaar
opzettelijk - zakelijk weergegeven -
- de gasslang (van het gasfornuis) afgekoppeld van de gasleiding en/of (vervolgens)
- een (water)slang aan die gasleiding gekoppeld (waarbij hij, verdachte, met behulp van een tape die koppeling heeft vastgezet) en/of (vervolgens)
- die (water)slang naar zijn, verdachtes, slaapkamer uitgerold en/of (vervolgens)
- de gaskraan opengedraaid (waardoor het aardgas - via de (water)slang - vrij de woning in kon stromen en zich kon vermengen met lucht),
tengevolge waarvan een ontploffing heeft plaatsgevonden en/of (vervolgens) in genoemde woning brand is ontstaan, terwijl door die ontploffing en/of die brand levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor meerdere, althans één, buurtbewoner(s), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen en/of gemeen gevaar voor goederen voor bovengenoemde woning en/of aanpalende en/of nabijgelegen woning(en) en/of meerdere, althans één, voertuig(en) (welke zich in de nabijheid van genoemde woning bevond(en)), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd tot het ontslag van alle rechtsvervolging en daarnaast tot de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 20 maart 2006 te Dordrecht (te weten in een woning, gelegen aan [adres]) opzettelijk een ontploffing en
een brand heeft teweeg gebracht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk - zakelijk weergegeven -
- de gasslang van het gasfornuis afgekoppeld van de gasleiding en vervolgens
- een waterslang aan die gasleiding gekoppeld waarbij hij, verdachte, met behulp van tape die koppeling heeft vastgezet en vervolgens
- die waterslang naar zijn, verdachtes, slaapkamer uitgerold en vervolgens
- de gaskraan opengedraaid waardoor het aardgas - via de waterslang - vrij de woning in kon stromen en zich kon vermengen met lucht,
tengevolge waarvan een ontploffing heeft plaatsgevonden en in genoemde woning brand is ontstaan, terwijl door die ontploffing en/of die brand levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor meerdere buurtbewoners en gemeen gevaar voor goederen in bovengenoemde woning en aanpalende en nabijgelegen woningen en meerdere voertuigen welke zich in de nabijheid van genoemde woning bevonden te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft geconcludeerd dat zijn cliënt niet heeft gehandeld met het voor het ten laste gelegde vereiste (voorwaardelijke) opzet nu zijn cliënt geenszins bewust heeft stilgestaan bij de kans op een ontploffing en slechts gehandeld heeft met één doel voor ogen, namelijk het plegen van zelfmoord.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat aardgas zeer brandbaar is en, wanneer het zich vermengt met lucht, zeer explosief kan zijn. Deze wetenschap bij verdachte alleen is op zich zelf, gelet op de huidige jurisprudentie, niet voldoende om aan te nemen dat verdachte ook daadwerkelijk bewust de aanmerkelijke kans op een ontploffing en/of brand heeft aanvaard. Om deze reden heeft de rechtbank daarnaast gekeken naar de aard van de door verdachte verrichte gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Immers, bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Uit het strafdossier en het overige verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan:
- Verdachte heeft de gasslang van de gasleiding losgekoppeld en vervolgens de vulslang van de CV ketel op de gasleiding aangesloten.
- Deze vulslang paste niet goed, waarna verdachte met stukken tape heeft getracht deze slang alsnog vast te maken. De kans dat er ook in de keuken gas de woning in zou stromen is door deze constructie sterk vergroot.
- Vervolgens heeft verdachte de slang naar zijn slaapkamer uitgerold alwaar hij heeft geprobeerd, door de slang met de gasuitstoot bij zijn gezicht te houden, zichzelf van het leven te beroven. Door de slang, waaruit gas stroomde, in een open ruimte tegen zijn gezicht te houden, en niet bijvoorbeeld in zijn mond te stoppen, is de kans op vermenging met lucht op een andere plaats in de woning eveneens vele malen groter geworden.
- Het is een feit van algemene bekendheid dat een zekere hoeveelheid gas in een woning bij een kleine hoeveelheid energie, zoals het aanslaan van een koelkast of het activeren van een elektrische schakeling of installatie, beide aanwezig in de woning, tot ontbranding kan komen.
- Verdachte woont in een flat waarvan hij weet dat andere woningen zijn bewoond.
Deze gedragingen geven in de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd blijk van zodanige onverschilligheid ten aanzien van de gevaren verbonden aan het vrijkomen van gas in een woning dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat zijn handelen een ontploffing en/of brand in de woning teweeg zou kunnen brengen. Niet is gebleken van contra-indicaties als hiervoor bedoeld, aangezien niet aannemelijk is geworden dat er sprake is (geweest) van een zodanig ernstige geestelijke afwijking bij verdachte dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest. De rechtbank acht derhalve voorwaardelijk opzet op het teweeg brengen van een ontploffing en/of brand aanwezig.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN EN EEN ONTPLOFFING TEWEEGBRENGEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR EN GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS,
en
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN EN EEN ONTPLOFFING TEWEEGBRENGEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door psychiater drs. E. Leeman i.o., onder supervisie van drs. F.C. Karayalcin d.d. 24 juli 2006 omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer naar voren - zakelijk weergegeven -:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een psychotisch beeld met vooral een paranoïde inhoud.
Het feit is een direct gevolg van de psychiatrische stoornis. Verdachte was achterdochtig en zag overal aanwijzingen, dat hij een einde aan zijn leven moest maken. Hij had het idee afgeluisterd te worden en door camera's in de gaten te worden gehouden. Deze zaken maakten verdachte erg angstig en sterkten hem in de overtuiging dat hij zijn leven moest beëindigen. Deze aanwijzingen werden door betrokkene vanuit zijn psychose als dusdanig echt geïnterpreteerd, dat hij het gevoel kreeg hieraan gehoor te moeten geven. Er is dan ook sprake van causaal verband tussen de psychiatrische stoornis en de ten laste gelegde feiten. Verdachte is daarmee volledig ontoerekeningsvatbaar.
Uit het door psycholoog drs. B.W. Roelofs-Van Bon d.d. 30 juni 2006 omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer naar voren-zakelijk weergegeven-:
Bij verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake van een paranoïde psychose en van betrekkingsideeën. Hierdoor raakte hij verward, de verwarring werd voor hem zo onhanteerbaar, dat hij meende dat suïcide voor hem de enige uitweg was. De depressieve verschijnselen joegen deze suïcidegedachten verder op. In deze toestand werd verdachte dus geleid door psychotische impulsen, was hij niet in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien en hiermee in zijn handelen rekening te houden. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt kan wat betreft de ten laste gelegde feiten gesproken worden van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van voornoemde deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en kan zich daarmee, gezien de onderbouwing ervan, verenigen, zodat de rechtbank deze conclusies overneemt. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank zal verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
7. De redenen, die tot de maatregel hebben geleid
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd zichzelf van het leven te beroven door gas in te ademen dat hij via een waterslang naar zijn slaapkamer had geleid. Nadat het gas vrij de woning in kon stromen, heeft er een ontploffing plaatsgevonden als gevolg waarvan brand is ontstaan in de woning van verdachte op de derde verdieping van een flatgebouw. De woning van verdachte is bijna geheel uitgebrand en in de naast en onder gelegen woningen is forse rook- en/of waterschade ontstaan. Verdachte heeft zich op tijd in veiligheid kunnen stellen met behulp van een alerte buurman. Dat de ontploffing en de daaropvolgende brand niet met fatale gevolgen zijn afgelopen is met name te danken aan het optreden van de hulpverleningsdiensten. Overigens heeft ook verdachte hier een bijdrage aan geleverd doordat hij terug de woning is ingegaan om de gaskraan dicht te draaien.
Door de ontploffing en de brand zijn er mensenlevens in gevaar gebracht en is bovendien aanzienlijke materiële schade toegebracht. Dat geldt niet alleen voor de schade in het flatgebouw, maar ook voor goederen buiten de woning. Zo zijn door de ontploffing ramen met kozijnen op geparkeerde auto's in de straat terecht gekomen. Verdachte heeft aldus door zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan, die relatief goed is afgelopen, doordat er slechts materiële schade is ontstaan, hoewel de gevaarzetting, gegeven de naast en onder gelegen woningen en de aanwezigheid van bewoners aldaar, groot was.
Dergelijke feiten behoren tot de meest zware misdrijven omdat als gevolg daarvan zeer onbeheersbare (levens)gevaarzettende situaties kunnen ontstaan.
Niettemin komt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor onder 6. is overwogen omtrent de psychische toestand van verdachte ten tijde van de feiten, niet toe aan het opleggen van enige straf.
Uit het rapport van de psycholoog drs. B.W. Roelofs-Van Bon, voornoemd, komt omtrent een eventueel te nemen maatregel onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -:
De verdachte is een zodanig gevaar voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen dat hij in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst. De psychotische verschijnselen zijn nu ten gevolge van medicatie weliswaar gedeeltelijk onder controle, maar juist de afgelopen periode heeft duidelijk gemaakt dat het evenwicht van verdachte nog volledig afhankelijk is van externe structuur. Ter voorkoming van de recidive behoeft betrokkene intramurale psychiatrische behandeling in combinatie met nazorg en resocialisatie.
Uit het rapport van de psychiater drs. E. Leeman i.o., onder supervisie van drs. F.C. Karayalcin, voornoemd, komt omtrent een eventueel te nemen maatregel onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -:
Plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal een jaar is voldoende, omdat het gaat om een eerste psychotische episode, die goed behandelbaar lijkt, gezien de reactie op reeds voorgeschreven antipsychotische medicatie. Het recidiverisico kan met adequate behandeling worden afgewend, waardoor een langere duur van de maatregel niet nodig lijkt.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de rapportages van voornoemde deskundigen alsmede het verhandelde ter terechtzitting, dat verdachte een gevaar vormt voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van personen en goederen, zodat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar geboden is.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn een aan hem in eigendom toebehorend shirt en ondergoed in beslaggenomen. Er zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan deze goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. De rechtbank zal derhalve bepalen dat deze goederen worden teruggeven aan verdachte.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde maatregel is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 37, 39, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging;
gelast PLAATSING van verdachte IN EEN PSYCHIATRISCH ZIEKENHUIS voor de termijn van EEN (1) JAAR;
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen shirt en ondergoed.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Schenk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2006.
Wegens afwezigheid zijn mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. F.G.H. Kristen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.