RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 63621 / HA ZA 06-2156
vonnis van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2006
[eiser], h.o.d.n. Auto Exclusief
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. G.W. Boogaard,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. V.J. Groot
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 14 februari 2006,
- conclusie van antwoord,
- tussenvonnis van 26 april 2006 (waarin een comparitie van partijen is bepaald),
- proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2006,
- de door beide partijen overgelegde producties.
2. De vaststaande feiten
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2 Op 3 augustus 2005 heeft [eiser] een BMW 318i exe sedan gekentekend 70-LP-LF (hierna: de BMW) van [gedaagde] gekocht voor € 8.000,--.
2.3 Ten tijde van de aankoop van de BMW was deze voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, terwijl op het kentekenbewijs stond vermeld dat de BMW was voorzien van een automatische versnellingsbak.
2.4 Na de koop is door de RDW vastgesteld dat het kenteken van de BMW, 70-LP-LF, vals was.
2.5 Bovendien is het [eiser] gebleken dat het geen BMW 318i exe Sedan uit 2001 betrof, maar een BMW 316i uit het jaar 2000.
2.6De BMW stond sinds 5 juni 2003 als gestolen gesignaleerd en bleek oorspronkelijk het kenteken 97-GH-RJ te hebben.
2.7 De eigenaar van de BMW, Avero Achmea, heeft op 30 augustus 2005 de ter beschikking stelling van de BMW geëist.
2.8 [eiser] heeft de BMW vervolgens voor € 7.000,-- van Avero Achmea gekocht.
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen de somma van € 9.375,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.406,25 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. Hij stelt daartoe het volgende.
3.2 Ten tijde van de verkoop van de BMW aan [eiser] was [gedaagde] beschikkingsonbevoegd aangezien de BMW op dat moment in eigendom aan Avero Achmea toebehoorde. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] de eigendom van de BMW niet overgedragen, zodat hij is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst.
3.3 Nu [gedaagde] niet in staat is zijn tekortkoming te herstellen is hij van rechtswege in gebreke en wettig verzuim komen te verkeren. [gedaagde] is dan ook wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd. Hoewel het hier gevolgschade betreft en een ingebrekestelling derhalve niet is vereist, heeft [eiser] bij brief van 24 oktober 2005 rente aangezegd. [eiser] vordert deswege wettelijke rente vanaf voornoemde datum.
3.4 De schade die [eiser] ten gevolge van de tekortkoming heeft geleden, bestaat uit het geldbedrag dat hij aan Avero Achmea heeft moeten betalen teneinde het eigendom van de BMW alsnog te verkrijgen, zijnde € 7.000,--.
3.5 Voorts vordert [eiser] de door hem gemaakte kosten ad € 375,-- in verband met het verkoopklaar maken van de BMW. Het betreft hier de kosten voor (her)keuring bij de RDW en een nieuw kentekenbewijs ad € 175,--, alsmede kosten voor spuitwerk in verband met herstel van de lakschade bij het voertuigidentificatienummer ad € 200,--.
3.6 Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van € 2.000,-- in verband met het waardeverschil tussen een BMW 318i exe Sedan uit 2001 en een BMW 316i uit 2000.
3.7 Ten slotte vordert [eiser] buitengerechtelijke incassokosten conform het Rapport Voorwerk II ter hoogte van
€ 1.406,25.
Het verweer
3.8 De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Hij voert als verweer het volgende aan.
3.9 [eiser] wist reeds voor de totstandkoming van de koopovereenkomst dat de BMW was voorzien van een handgeschakelde in plaats van een automatische versnellingsbak, zoals stond vermeld op het kentekenbewijs. Daar [eiser] op grond van voornoemde constatering twijfelde, had hij als koper een onderzoeksplicht. Nu hij geen onderzoek heeft verricht, ontbrak bij [eiser] de goede trouw op grond van artikel 3:11 van het Burgerlijk Wetboek.
3.10 Nu [eiser] niet te goeder trouw was, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen. [eiser] komt derhalve geen recht op schadevergoeding toe.
3.11 Indien [eiser] stelt dat hij wel te goeder trouw was, dan was de overdracht van de auto tussen [eiser] en [gedaagde] op de voet van artikel 3:86 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geldig. De door [eiser] aanvoerde rechtsgrond is dan onjuist en [eiser] zal derhalve op straffe van nietigheid van de dagvaarding een andere rechtsgrond dienen aan te voeren opdat [gedaagde] weet waartegen hij zich heeft te verweren.
3.12 Betwist wordt dat [eiser] de door hem gestelde kosten voor het verkoopklaar maken van de BMW heeft moeten maken. Tevens betwist [gedaagde] dat het waardeverschil tussen een BMW 318i Sedan 2001 en een BMW 316i uit het jaar 2000 € 2.000,-- bedraagt.
3.13 [gedaagde] betwist voorts dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het is onjuist dat de door [eiser] gestelde werkzaamheden gericht waren op het buiten rechte verkrijgen van betaling, alsmede het tot stand brengen van een minnelijke regeling. [gedaagde] heeft er immers geen twijfel over laten bestaan dat hij de vordering van [eiser] niet erkent en niets voelt voor een minnelijke regeling.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het derde lid van artikel 3:118 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat goede trouw vermoed wordt aanwezig te zijn. Het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [eiser] wist dat de auto voorzien was van een handgeschakelde in plaats van een automatische versnellingsbak (zoals vermeld op het kentekenbewijs) niet met zich brengt dat de goede trouw bij [eiser] ontbrak. Niet in te zien is waarom [eiser] op basis van dit gegeven zodanig diende te twijfelen dat hij wist of kon weten dat [gedaagde] beschikkingsonbevoegd was ten aanzien van de BMW. Dit geldt temeer nu als onweersproken vaststaat dat in de autobranche wel vaker een dergelijke wijziging aan een auto wordt aangebracht terwijl dit nog niet op het kentekenbewijs wordt aangepast. Gezien het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat [eiser] tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht, zodat evenmin is komen vast te staan dat de goede trouw bij [eiser] ontbrak. Nu [gedaagde] geen andere gronden aanvoert op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de goede trouw bij [eiser] ontbrak, gaat het verweer van [gedaagde] dienaangaande niet op.
4.2 Op grond van artikel 3:118 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, het voorgaande in ogenschouw nemende, wordt de goede trouw geacht aanwezig te zijn geweest bij [eiser]. Nu bovendien vaststaat dat [eiser] [gedaagde] heeft betaald voor de BMW is artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Bij een geslaagd beroep op voornoemd artikel vindt weliswaar overdracht plaats, maar dit betekent niet dat [gedaagde] de BMW ook daadwerkelijk aan [eiser] heeft overgedragen. [gedaagde] was immers geen eigenaar van de BMW, zodat hij de eigendom ook niet kon overdragen. Dit geldt temeer daar de overdrachtstitel voortkwam uit een koopovereenkomst en [gedaagde] derhalve niet heeft voldaan aan zijn verplichting krachtens artikel 7:9 van het Burgerlijk Wetboek, inhoudende dat hij de verkochte zaak in eigendom heeft over te dragen.
Avero Achmea heeft als eigenaar de BMW bovendien opgeëist binnen de termijn van 3 jaren, te rekenen vanaf de dag van de diefstal, zoals vermeld in artikel 3:86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond hiervan kan [eiser] als opvolgende verkrijger geen beroep doen op lid 1 van voornoemd artikel, zodat [eiser] geen eigenaar van de BMW is geworden.
4.3 Uit het in 4.2 besprokene volgt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. Nu de overdracht in eigendom een verplichting van de verkoper is die voor zijn risico komt, is [gedaagde] gehouden om de door [eiser] geleden schade te vergoeden. Hieruit kan worden afgeleid dat de door [eiser] aangevoerde rechtsgrond juist was, zodat het verweer van [gedaagde] als hiervoor aangehaald in 3.11 faalt.
4.4 De vordering van [eiser] ter hoogte van € 7.000,-- ligt derhalve voor toewijzing gereed, evenals de vordering van € 375,-- in verband met het verkoopklaar maken van de BMW, aangezien deze kosten aannemelijk zijn en deze bovendien onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] zijn betwist.
4.5 De vordering betreffende het waardeverschil van € 2.000,-- is onvoldoende onderbouwd door [eiser] en zal worden afgewezen.
4.6 De door [eiser] gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2005 ligt als onbetwist voor toewijzing gereed.
4.7 De betwisting door [gedaagde] van de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten leidt tot de afwijzing van die kosten, omdat onvoldoende is aangetoond dat die anders dan ter voorbereiding van de procedure zijn gemaakt, terwijl ook slechts één brief in het kader van het voorwerk door de juridisch raadsman lijkt te zijn geschreven.
Daarenboven heeft [eiser] weliswaar aangevoerd dat hij het tarief uit het rapport Voorwerk II heeft gehanteerd, maar dat is onjuist. Laatstgenoemd tarief zou in dit geval een bedrag van € 833,-- opleveren.
4.8 Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.375,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 oktober 2005 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 768,-- aan salaris van de procureur en € 367,32 aan verschotten, waarvan € 296,-- aan griffierecht;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 juli 2006.