ECLI:NL:RBDOR:2006:AY6092

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500146-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. F.G.H. Kristen
  • mr. W.J.M. Diekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens bedreiging en mishandeling van zijn vriendin en haar zoon

De rechtbank Dordrecht heeft op 10 augustus 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige verdachte, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging en mishandeling van zijn vriendin en haar zoon. De feiten vonden plaats op 19 februari 2006 te Zwijndrecht, waar de verdachte zijn vriendin bedreigde door met hoge snelheid op haar af te rijden met zijn auto. Dit leidde tot een achtervolging waarbij de vriendin ternauwernood aan de situatie kon ontsnappen. Daarnaast heeft de verdachte zijn vriendin meermalen mishandeld en heeft hij geprobeerd de zoon van zijn vriendin van het leven te beroven door zijn keel dicht te knijpen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie heeft de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen, wat door de rechtbank is gehonoreerd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en de omstandigheden van de zaak. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, mishandeling, meermalen gepleegd, en poging tot doodslag.

Bij de strafmotivering heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf op te leggen, met een voorwaardelijk deel, om de verdachte te stimuleren zich in de toekomst aan de wet te houden. De rechtbank heeft ook een bijzondere voorwaarde opgelegd, namelijk dat de verdachte zich onder toezicht van de reclassering moet stellen en een agressiehanteringstherapie moet volgen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500146-06
Zittingsdatum : 27 juli 2006
Uitspraak : 10 augustus 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1966,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid West - Dordtse Poorten, Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2006 te Zwijndrecht, meermalen, althans eenmaal (telkens) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid en piepende banden) op die [slachtoffer 1] afgereden en/of ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 1] gereden en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) de door hem bestuurde auto op (zeer) korte afstand van die [slachtoffer 1] tot stilstand gebracht en/of heeft hij,verdachte, (vervolgens) met de door hem bestuurde auto, meermalen, althans eenmaal (telkens) op (zeer) korte afstand en/of met(zeer) hoge snelheid achter de door die [slachtoffer 1] bestuurde auto gereden en/of heeft hij, verdachte, met de door hem bestuurde auto getracht om naast de auto van die [slachtoffer 1] te gaan rijden en/of heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal (telkens) zijn auto (plotseling) tot stilstand gebracht vóór de auto van die [slachtoffer 1] (waardoor deze de door haar bestuurde auto hard moest (af)remmen om een aanrijding te voorkomen);
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 1 oktober 2005 te Zwijndrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal (telkens)
op/tegen haar gezicht, althans haar hoofd en/of tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 1 oktober 2005 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet de keel, althans de hals van die [slachtoffer 2] (geruime tijd) heeft dichtgeknepen, althans (geruime tijd) in de hals van die [slachtoffer 2] heeft geknepen en/of is blijven knijpen en/of die [slachtoffer 2] (met kracht) op/tegen zijn oor en/of zijn gezicht, althans tegen zijn hoofd en/of tegen zijn lichaam heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 19 februari 2006 te Zwijndrecht, meermalen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met piepende banden op die [slachtoffer 1] afgereden en heeft hij, verdachte, vervolgens de door hem bestuurde auto op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] tot stilstand gebracht en heeft hij,verdachte, vervolgens met de door hem bestuurde auto, meermalen telkens op (zeer) korte afstand en met(zeer) hoge snelheid achter de door die [slachtoffer 1] bestuurde auto gereden en heeft hij, verdachte, met de door hem bestuurde auto getracht om naast de auto van die [slachtoffer 1] te gaan rijden en heeft hij, verdachte zijn auto tot stilstand gebracht vóór de auto van die [slachtoffer 1] waardoor deze de door haar bestuurde auto moest (af)remmen om een aanrijding te voorkomen;
2.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 1 oktober 2005 te Zwijndrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen tegen haar gezicht heeft geslagen en tegen haar lichaam heeft geschopt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
in de periode van 1 februari 2005 tot en met 1 oktober 2005 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet de keel van die [slachtoffer 2] geruime tijd heeft dichtgeknepen en die [slachtoffer 2] met kracht tegen zijn oor en zijn gezicht heeft gestompt en tegen zijn lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde feit het verweer gevoerd dat het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer niet bewezen kan worden verklaard. Het gaat immers, aldus de verdediging, om één klap tegen het hoofd. Een dergelijke handeling acht de verdediging onvoldoende om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Daartoe overweegt de rechtbank dat het bewezen verklaarde voorwaardelijk opzet niet alleen is gebaseerd op het hard stompen door verdachte met zijn vuist tegen het oor en het gezicht van het slachtoffer -in de woorden van de verdachte "(...) ik heb [slachtoffer 2] toen een knal voor zijn kop verkocht en hem onder andere (...) een gescheurd trommelvlies geslagen/gestompt"- maar tevens op het geruime tijd dichtknijpen van diens keel.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geruime tijd dichtknijpen van iemand zijn keel -zeker als dit (zoals in casu) met kracht gepaard gaat- het gevaar in het leven roept dat het slachtoffer in zodanige ademnood komt te verkeren dat deze door verstikking om het leven komt. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van het slachtoffer die heeft aangegeven dat verdachte zijn keel dichthield waardoor hij moeilijk adem meer kon halen en op de verklaring van zijn moeder die aangeeft dat zij zag dat het slachtoffer geen lucht meer kreeg en dat zijn gezicht blauw werd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
1) BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT, MEERMALEN GEPLEEGD;
2) MISHANDELING, MEERMALEN GEPLEEGD;
3) POGING TOT DOODSLAG.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de vroege morgen heeft verdachte zijn partner in zijn forse, opvallende Amerikaanse pick-up van het merk Dodge opgewacht bij een discotheek. Verdachte wilde met zijn partner praten omdat zij nog niet thuis was gekomen. Nadat verdachte zijn partner met haar zoon en enkele andere personen naar buiten zag komen, reed hij met piepende banden naar zijn partner toe en bracht hij de auto op ongeveer een halve meter van zijn partner tot stilstand. Verdachte stapte uit en sommeerde zijn partner naar huis te gaan. Vervolgens reed hij met piepende banden weg. Omdat zijn partner na enige tijd nog niet thuis was gekomen, reed verdachte terug. Onderweg reed hij zijn partner tegemoet. Hij keerde vervolgens om en achtervolgde haar waarbij verdachte meerdere malen met (zeer) hoge snelheid op (zeer) korte afstand achter de auto van zijn partner reed. Verdachtes partner reed naar het politiebureau in de hoop zo aan de achtervolging te kunnen ontsnappen. Toen bleek dat het politiebureau gesloten was, reed verdachtes partner weg en ging verdachte haar opnieuw achterna en achtervolgde hij haar door de nauwe straten van de wijk. Daarbij probeerde hij naast haar te komen rijden. Op een gegeven moment wist verdachtes partner te ontkomen.
Aldus heeft verdachte in de nachtelijke uren een zeer bedreigende situatie in het leven geroepen voor zijn partner, alsmede voor degenen die bij haar stonden en later in de auto met haar meereden. Daarbij overweegt de rechtbank dat het inrijden en op zeer korte afstand stoppen voor zijn partner en haar achtervolgen met een dergelijk grote auto, terecht als extra bedreigend wordt ervaren.
Voorts heeft verdachte zich (opnieuw) schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner. Ook is hij schuldig aan een poging doodslag van de zoon van zijn partner. De mishandelingen bestonden uit het slaan van zijn partner tegen haar gezicht en het met geschoeide voet schoppen tegen het bovenbeen. Bij deze laatste mishandeling heeft verdachte tevens geweldshandelingen tegen de zoon van zijn partner gepleegd. Hierbij heeft hij de keel van die zoon geruime tijd met kracht dichtgeknepen en wel zodanig dat het slachtoffer daardoor in ademnood kwam. Voorts heeft hij het slachtoffer zo hard tegen het oor geslagen/gestompt dat deze daardoor een gescheurd trommelvlies opliep.
Gewelddadigheden als hiervoor genoemd kunnen een grote impact op betrokkenen hebben en kunnen leiden tot langdurige psychische schade. Dat genoemde feiten plaatsvonden in de woning van de slachtoffers -een plaats waar men zich veilig en beschermd zou moeten voelen- maakt het des te ernstiger.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten jegens zijn partner en haar zoon zoals hierboven toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat deze feiten een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen.
Bij haar oordeelsvorming omtrent de duur van de vrijheidsbenemende straf betrekt de rechtbank voorts de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gebracht tijdens het onderzoek ter terechtzitting en zoals deze blijken uit de rapportage van 10 mei 2006 over verdachte opgesteld oor Reclassering Nederland, Regio Rotterdam-Dordrecht. In dit rapport wordt geadviseerd verdachte ter voorkoming van recidive opnieuw te laten deelnemen aan een therapie gericht op agressiehantering. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij veel geleerd heeft van zijn detentie, dat hij zijn agressie beter kan beheersen en dat hij zelf initiatief heeft genomen met een psycholoog te spreken.
Daar staat tegenover het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 februari 2006, waaruit blijkt dat verdachte een aantal keer door de strafrechter is veroordeeld wegens meerdere mishandelingen. Daarbij heeft verdachte de bedreiging gepleegd binnen de lopende proeftijd van twee eerdere veroordelingen.
Alles afwegend kan de rechtbank zich voor wat betreft de strafmodaliteit verenigen met de eis van de officier van justitie, maar is zij van oordeel dat deze qua zwaarte onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd. In het bijzonder slaat de rechtbank daarbij acht op de bedreigende wijze waarop verdachte zijn partner in de nachtelijke uren heeft benaderd en achtervolgd, alsmede de aard van het geweld dat hij tegen zijn partner en haar zoon in hun woning heeft uitgeoefend. Het voorwaardelijke deel van de straf strekt er dan ook mede toe verdachte in te scherpen dat hij zich in de toekomst moet onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Overeenkomstig het advies in voormelde rapportage van de Reclassering Nederland zal de rechtbank bovendien een bijzondere voorwaarde in het vonnis opnemen, te weten dat verdachte zich onder toezicht stelt van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een agressiehanteringstherapie.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a (oud), 14b, 14c, 14d, 45, 57, 63, 285, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZES (6) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, Regio Rotterdam-Dordrecht, te Rotterdam, ook indien dit inhoudt het volgen van een agressiehanteringstherapie, voor zover en voor zolang de reclassering zulks (binnen de grenzen van de proeftijd) noodzakelijk acht;
verstrekt aan genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. F.G.H. Kristen en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Visser, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 augustus 2006.