ECLI:NL:RBDOR:2006:AY5636

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/510399-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politieagent in dodelijk ongeval tijdens achteruitrijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 4 augustus 2006 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een politieagent die betrokken was bij een dodelijk ongeval. De verdachte, een hoofdagent van de Politie Zuid-Holland-Zuid, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos en onvoorzichtig rijgedrag, wat resulteerde in de dood van een fietser. Het ongeval vond plaats op 14 november 2005, toen de verdachte achteruit reed met zijn politievoertuig op de Groen van Prinstererweg te Dordrecht, terwijl hij een fietser volgde die verdacht werd van een inbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens het achteruitrijden goed zicht had op de fietser en dat de rijbaan vrij was van ander verkeer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, aangezien hij de maximumsnelheid van 30 km/uur niet overschreed en de fietser zich op het trottoir bevond. De rechtbank concludeerde dat de fietser door zijn plotselinge actie om de straat over te steken, een onvoorspelbare handeling verrichtte, waardoor de botsing onvermijdelijk was. Gezien deze omstandigheden werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank benadrukte dat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/510399-05
Zittingsdata :18 mei 2006 en 25 juli 2006
Uitspraak : 4 augustus 2006
STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende te (3314 JR) Dordrecht, Nassauweg 2.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 14 november 2005 te Dordrecht als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (politiebus Mercedes Vito)
daarmede rijdende over de weg, Groen van Prinstererweg en gekomen bij de
kruising van die weg met de Slotemaker de Bruïnestraat, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden,
immers:
- reed verdachte met dat motorrijtuig met een snelheid van 30 kilometer,
in elk geval met een voor die situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid,
achteruit over genoemde Groen van Prinstererweg;
- terwijl het zicht naar achteren in dat motorrijtuig door de aanwezigheid
van hoofdsteunen en/of lampen en/of een (materiaal)koffer (naar de zijkanten toe) ernstig belemmerd was;
- terwijl genoemde wegen alle lagen in een zone met een beperkte snelheid (30 kilometer gebied);
- en heeft hij, verdachte, vervolgens op of ter hoogte van eerdergenoemde
kruising geen voorrang, dan wel ongehinderde doorgang, verleend aan een
op die kruising, dan wel op één van die wegen, zich bevindende fietser en is
hij, verdachte, vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die
fietser aangereden en/of in botsing gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2005 te Dordrecht als bestuurder van een
motorrijtuig (politiebus Mercedes Vito), daarmede rijdende over de weg,
Groen van Prinstererweg en gekomen bij de kruising van die weg met de
Slotemaker de Bruïnestraat,
- met een snelheid van 30 kilometer, in elk geval met een voor die situatie
ter plaatse (veel) te hoge snelheid, achteruit over genoemde
Groen van Prinstererweg in de richting van en/of op genoemde kruising heeft
gereden;
- terwijl het zicht naar achteren in dat motorrijtuig door de aanwezigheid
van hoofdsteunen en/of lampen en/of een (materiaal)koffer (naar de zijkanten
toe) ernstig belemmerd was;
- terwijl genoemde wegen alle lagen in een zone met een beperkte snelheid
(30 kilometer gebied);
- en heeft hij, verdachte, vervolgens op of ter hoogte van eerdergenoemde
kruising geen voorrang, dan wel ongehinderde doorgang, verleend aan een
op die kruising, dan wel op één van die wegen, zich bevindende fietser en is
hij, verdachte, vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die
fietser aangereden en/of in botsing gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de vordering ter terechtzitting, te weten een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Op 14 november 2005, omstreeks 06.15 uur, vond een aanrijding plaats op de Groen van Prinstererweg te Dordrecht tussen de bestuurder van een als zodanig herkenbaar politievoertuig van de Politie Zuid-Holland-Zuid en een fietser [slachtoffer]. Deze aanrijding ontstond op een moment dat de fietser, die verdacht werd van een inbraak, op de vlucht was voor diverse surveillancevoertuigen van de Politie Zuid-Holland-Zuid. Verdachte, hoofdagent van Politie Zuid-Holland-Zuid, reed, teneinde de fietser aan te kunnen houden, met zijn politievoertuig achteruit over genoemde weg. De fietser stak deze weg vervolgens over, waarna een aanrijding volgde. De fietser overleed ten gevolge van deze aanrijding ter plaatse.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde.
Primair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, danwel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Een slechts onvoorzichtig handelen is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen.
In de voorliggende zaak dient dus te worden beoordeeld of - tenminste - kan worden bewezen dat verdachte 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gehandeld. Het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt omtrent de feiten het volgende vast.
- Het slachtoffer was verdachte van een inbraak in een school.
- Het slachtoffer poogde aan de politie te ontkomen op zijn fiets en werd tijdens een zoekactie door meerdere politieauto's achtervolgd.
- Gekomen op de Groen van Prinstererweg te Dordrecht, werd het slachtoffer achtervolgd door verdachte, die reed in een opvallende politie-surveillanceauto (Mercedes Vito) van de Politie Zuid-Holland-Zuid.
- Verdachte reed op de Groen van Prinstererweg gelijk op met het slachtoffer, die hard over het trottoir fietste.
- Op een gegeven moment, terwijl ook uit de tegenovergestelde richting een politiebus kwam aanrijden, is het slachtoffer gedraaid en is hij over het trottoir gaan fietsen tegengesteld aan de rijrichting van verdachte.
- Verdachte heeft toen de keuze gemaakt om met de door hem bestuurde auto achteruit te gaan rijden en, al achteruitrijdend, het - nog steeds over het trottoir fietsende -slachtoffer, te volgen. Verdachte reed daarbij gelijk op met het slachtoffer.
- In de rijrichting (achteruit) van verdachte was de Groen van Prinstererweg volledig vrij van overig verkeer. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 30 km/uur.
- Verdachte heeft het slachtoffer door de zijruit(en) van de Mercedes Vito steeds in het oog gehouden.
- Verdachte heeft op enig moment naar de voor hem linkerzijde van de weg gestuurd waardoor de afstand tussen het slachtoffer en de politiebus groter werd en verdachte op de weghelft kwam waarop het verkeer in dezelfde rijrichting behoorde te rijden als waarin verdachte (achteruit) reed.
- Bij deze manoeuvre heeft verdachte op een enkel moment in de linkerbuitenspiegel gekeken in verband met aan die zijde geparkeerde auto's.
- Toen verdachte weer door de zijruit(en) keek aan de rechterzijde van de Mercedes Vito was het slachtoffer buiten beeld. Verdachte heeft daarop onmiddellijk geremd. Daaropvolgend zijn de politiebus en het slachtoffer met elkaar in botsing gekomen.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat verdachte de 'bijzondere manoeuvre' van het achteruitrijden (art. 54 RVV 1990) heeft ingezet terwijl hij een goed en onbelemmerd zicht had door de zijruit(en) van zijn auto op het slachtoffer en terwijl de rijbaan vrij was van overig verkeer. Ook voor het slachtoffer moet de politieauto goed zichtbaar zijn geweest. Daarbij verdient opmerking dat de straatverlichting brandde en overigens in relatie tot de zichtbaarheid van de politieauto ook niet van bijzonderheden is gebleken. Het slachtoffer bevond zich op het moment van het begin van het achteruitrijden door verdachte op het trottoir en dus niet op de rijbaan. Verdachte reed ononderbroken achteruit met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur over de rijbaan, daarbij gelijk oprijdend met het slachtoffer. Verdachte heeft tot het moment van de botsing zijn bijzondere manoeuvre van achteruitrijden onafgebroken voortgezet. Daarmee moet de rijrichting van de verdachte voor het slachtoffer duidelijk zijn geweest. Dit geldt temeer nu het slachtoffer door collega's van verdachte herhaaldelijk is aangeroepen te stoppen en ook uit het vluchtgedrag van het slachtoffer kan worden afgeleid dat hij zich realiseerde dat de politie, onder wie ook verdachte, hem wilde aanhouden en met de auto volgde. Verdachte heeft tijdens het achteruitrijden geen enkele voor het slachtoffer onverwachte beweging gemaakt die extra gevaarzettend was voor het slachtoffer; in tegendeel, verdachte heeft de afstand tussen hem en het slachtoffer vergroot door naar links te sturen. Door de ononderbroken verrichting van verdachte was kort voor het ongeval naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voorspelbare verkeerssituatie voor het slachtoffer.
Door ineens vlak achter de achteruitrijdende politiebus de straat over te steken, heeft het slachtoffer een plotselinge, bijzondere en voor de verdachte geenszins te verwachten handeling gepleegd. Een botsing was door de manoeuvre van het slachtoffer onvermijdelijk. Niet is gebleken dat het ongeval door meer oplettendheid van de zijde van verdachte had kunnen worden voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte bij het inzetten en voortzetten van de bijzondere manoeuvre van het achteruitrijden onder de hierboven geschetste omstandigheden (met name het goede zicht op het slachtoffer, het feit dat het slachtoffer op het trottoir reed en het feit dat de rijbaan vrij was van overig verkeer) niet aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Aan het minimum vereiste voor een bewezenverklaring van 'schuld' als bedoeld in artikel 6 WVW is derhalve niet voldaan en verdachte wordt dan ook van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Het subsidiair tenlastegelegde is toegesneden op artikel 5 WVW waarin wordt strafbaar gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, danwel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het gaat daarbij niet om de abstracte gevaarzetting / hinder, maar om de gevaarzetting/ hinder in de concrete omstandigheden. Bij de vraag of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend gaat het om de handeling in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat onder de hierboven geschetste omstandigheden geen sprake is van schending door verdachte van artikel 5 WVW. In het bijzonder wijst de rechtbank op het volgende:
- Verdachte heeft bij het uitvoeren van de bijzondere manoeuvre van het achteruitrijden de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/uur niet overschreden. Het was 06.15 uur in de ochtend en de rijbaan was vrij van (overig) verkeer.
- Degene die is aangereden, reed bij aanvang van en gedurende enige tijd tijdens het achteruitrijden op het trottoir.
- Op het moment van de aanrijding reed verdachte op de weghelft die voor zijn rijrichting bestemd was.
De rechtbank acht op basis van de gedane vaststellingen niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Verdachte wordt dan ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
5. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en SPREEKT de verdachte daarvan VRIJ.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. dr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mr. H. Bedee en mr. drs. F.J.P. Lock, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.K. Magnin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2006.