ECLI:NL:RBDOR:2006:AY5139

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/1408
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op basis van onvoldoende informatieverstrekking door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 12 juli 2006 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de weigering van een bijstandsuitkering aan eiser op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiser had een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze was door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sliedrecht afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn inkomsten en werkzaamheden, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser had in het verleden een zwervend bestaan geleid en voerde aan dat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien door het verrichten van kleine klusjes. Echter, hij heeft nagelaten om inzicht te geven in de aard en omvang van deze werkzaamheden en heeft niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht zoals voorgeschreven in artikel 17 van de WWB.

De rechtbank overwoog dat de door eiser verrichte werkzaamheden op zich als productieve arbeid kunnen worden aangemerkt, maar dat hij niet kon aantonen dat hij niet langer in zijn onderhoud kon voorzien. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de bijstandsuitkering te weigeren, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de afwijzing van de bijstandsaanvraag en benadrukte het belang van het verstrekken van relevante informatie door de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 05/1408
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. P.A. Visser, advocaat te Zwijndrecht,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sliedrecht, verweerder,
gemachtigde: M. Klink, werkzaam bij verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 28 juni 2005, verzonden op 29 juni 2005, de aanvraag van eiser voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (verder te noemen: WWB) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij 3 augustus 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2005, verzonden 11 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 november 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 10 juli 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Verweerder is bij het bestreden besluit, onder handhaving van het besluit van 28 juni 2005, op het standpunt blijven staan dat eiser een bijstandsuitkering moet worden geweigerd, omdat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt voor het vaststellen van een (fictief) inkomen. Hierdoor kon eisers recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft hiertoe -kort gezegd- aangevoerd dat hij een zwervend bestaan heeft geleid en daardoor niets kan aantonen. Voorts zijn er volgens eiser dringende redenen, gelegen in onder meer het zwervend bestaan dat hij heeft geleid, voor het toekennen van bijstand. Tot slot is eiser van mening dat verweerder niet alle bij het besluit betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen en dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Eiser heeft vanaf 2000 een zwervend bestaan heeft geleid en hij kon naar zijn zeggen in zijn levensonderhoud voorzien door het verrichten van kleine klusjes, waarvoor hij in natura werd betaald. Vanaf 11 augustus 2004 is eiser in geschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie op het adres [adres] te [woonplaats] en woont boven een café. Ook hier heeft hij naar zijn zeggen zich in zijn levensonderhoud weten te voorzien door het verrichten van kleine klusjes.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiser voor derden verrichtte werkzaamheden op zich kunnen worden aangemerkt als productieve arbeid die in het maatschappelijk verkeer een waarde vertegenwoordigen. Eiser had hiervoor loon kunnen bedingen en had aan verweerder in ieder geval enig inzicht dienen te verstrekken in aard en omvang van deze werkzaamheden hetgeen hij daarvoor heeft ontvangen. Nu hij zulks niet heeft gedaan, heeft hij nagelaten te voldoen aan zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de WWB. Daar komt nog bij dat eiser verweerder geen uitsluitsel heeft kunnen geven waarom hij, anders dan tot op het moment van zijn aanvraag, vanaf die aanvraag niet langer meer zelf in zijn onderhoud kon voorzien. Door hem zijn hiertoe geen (bijzondere) omstandigheden aangedragen
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van zijn bevoegdheid de in artikel 16, eerste lid, van de WWB genoemde hardheidsclausule toe te passen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht gesteld dat eisers recht op een bijstandsuitkering niet kon worden vastgesteld en heeft hij terecht geweigerd eiser een uitkering te verstrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Eisers beroep moet ongegrond worden verklaard.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.