ECLI:NL:RBDOR:2006:AY5007

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
25 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500139-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel in verband met geweld tegen politieambtenaren

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 25 juli 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 februari 2006 in Dordrecht geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren. De officier van justitie vorderde de oplegging van de ISD-maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten geen vermogensdelicten betroffen, wat essentieel is voor de veelplegersstatus van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende rapportage over de verdachte was om de noodzaak van de ISD-maatregel te onderbouwen. De verdachte had zich verzet tegen de aanhouding door een surveillant van de politie en had daarbij een kopstoot gegeven, wat resulteerde in letsel. Daarnaast had hij een andere agent aan de haren getrokken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich op agressieve wijze had verzet en dat de feiten ernstig waren, maar dat de ISD-maatregel niet opportuun was. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zes maanden op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij de oplegging van maatregelen voor veelplegers, vooral wanneer de feiten niet in lijn zijn met de eerdere delicten.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500139-06
Zittingsdatum : 11 juli 2006
Uitspraak : 25 juli 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres], [plaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid West, locatie De Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is het navolgende ten laste gelegd:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2006 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1],
surveillant van politie Zuid-Holland-Zuid, opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2006 te Dordrecht toen de aldaar dienstdoende
[slachtoffer 1] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 453
Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van
enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen,
althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een
hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van
verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen
bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening
zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig een kopstoot te geven,
tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een tand
door onder- en bovenlip) bekwam;
MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 1], surveillant van politie Zuid-Holland-Zuid),
een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2006 te Dordrecht toen de aldaar dienstdoende
[slachtoffer 2], agent van politie Zuid-Holland-Zuid, verdachte op
verdenking van het overtreden van artikel 453 Wetboek van Strafrecht, in elk
geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op
heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde
hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem
daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een
politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde
opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening harer bediening,
door opzettelijk gewelddadig aan de haren te trekken en/of te duwen en te
trekken, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel
(hoofdpijn en/of een (schaaf)wond op de knie) bekwam;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 2], agent van politie
Zuid-Holland-Zuid), (met kracht) aan de haren heeft getrokken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 16 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk en
wederrechtelijk een (politie)jas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of politie Zuid-Holland-Zuid, in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt door (met kracht) aan die jas te trekken.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat aan verdachte de ISD maatregel zal worden opgelegd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1. (primair)
op 16 februari 2006 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1],
surveillant van politie Zuid-Holland-Zuid, opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. (primair)
op 16 februari 2006 te Dordrecht toen de aldaar dienstdoende
[slachtoffer 2], agent van politie Zuid-Holland-Zuid, verdachte op
verdenking van het overtreden van artikel 453 Wetboek van Strafrecht op
heterdaad ontdekt, had aangehouden teneinde hem over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde
opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening harer bediening,
door opzettelijk gewelddadig aan de haren te trekken tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (hoofdpijn en een (schaaf)wond op de knie) bekwam;
3.
op 16 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een politiejas toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of politie Zuid-Holland-Zuid heeft beschadigd door met kracht aan die jas te trekken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 1
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat opzet niet bewezen kan worden geacht. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat voorwaardelijk opzet is bewezen.
Van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling is sprake als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Dit vereist (1) dat de verdachte wetenschap heeft van die aanmerkelijke kans en ook (2) dat hij die kans ten tijde van zijn handelen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het proces-verbaal van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat de verdachte, kennelijk onder invloed van drank, [slachtoffer 1] krachtig bij beide schouders pakte en hem vervolgens met kracht een kopstoot gaf. [slachtoffer 1] voelde direct pijn in en rond zijn mond. Hij bleek een tand door boven- en onderlip te hebben. De verdachte heeft [slachtoffer 1] dus recht van voren een kopstoot gegeven, en [slachtoffer 1] op zijn mond geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat door een krachtige in het gezicht gegeven kopstoot een behoorlijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Daarom moet de vereiste wetenschap bij de verdachte aanwezig worden verondersteld. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij zich van de ten laste gelegde feiten niets kan herinneren. De eigen verklaring van de verdachte geeft dus geen inzicht in wat er in hem om is gegaan en of hij de kans dat zijn kopstoot zwaar letsel zou veroorzaken ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank leidt echter uit de feitelijke omstandigheden af dat dit wel het geval was. Daartoe wijst de rechtbank met name op de aard van de gedraging - een bewust recht van voren gegeven, en dus gerichte, kopstoot in het gezicht -, en op de omstandigheden waaronder deze is verricht - de verdachte had gedronken en was zo agressief dat er vijf politieagenten nodig waren om hem onder bedwang te krijgen -. Onder deze omstandigheden mag worden aangenomen dat de verdachte bewust heeft aanvaard dat zijn gedragingen tot ernstig letsel zouden leiden. Indien en voor zover de agressie het gevolg was van alcoholgebruik geldt dat de verdachte zelf verantwoordelijk is voor het alcohol gebruik en dat hij daarmee ook de gevolgen daarvan bewust heeft aanvaard.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
POGING TOT ZWARE MISHANDELING GEPLEEGD TEGEN EEN AMBTENAAR GEDURENDE DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING.
2.
WEDERSPANNIGHEID TERWIJL HET MISDRIJF OF DE DAARMEE GEPAARD GAANDE FEITELIJKHEDEN ENIG LICHAMELIJK LETSEL TEN GEVOLGE HEEFT/HEBBEN.
3.
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, BESCHADIGEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 56 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt dat verweer. De verschillende handelingen van de verdachte zijn niet de uiting van één ongeoorloofd wilsbesluit. Weliswaar verstreek slechts korte tijd tussen de verschillende handelingen, maar deze handelingen waren steeds tegen iets of iemand anders gericht (achtereenvolgens de jas van [slachtoffer 1], het gezicht van [slachtoffer 1] en de persoon [slachtoffer 2]).
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. De ISD-maatregel kan worden opgelegd indien een stelselmatige dader -veelpleger - (opnieuw) een strafbaar feit begaat zoals bedoeld in artikel 38m Sr en heeft primair tot doel om de samenleving te beveiligen tegen de door de dader veelvuldig gepleegde overlast.
Het staat vast dat de verdachte een veelpleger is. Uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2006 van verdachte blijkt dat, met name gelet op de laatste jaren, de door de verdachte gepleegde feiten vrijwel alle vermogensdelicten betreffen. Het zijn naar de rechtbank aanneemt ook met name deze feiten en de daaruit voortvloeiende overlast voor de samenleving die hem de veelplegersstatus hebben opgeleverd. De thans bewezenverklaarde feiten zijn daarentegen van andere orde; zij vloeien voort uit openbare dronkenschap van de verdachte en hebben betrekking op het daarmee gepaard gaande verzet tegen de politie. Oplegging van de ISD-maatregel acht de rechtbank onder die omstandigheden niet opportuun. Daar komt bij dat omtrent de verdachte geen enkele rapportage is overgelegd, ook niet - voor zover dat overigens nog relevant zou kunnen zijn - het door de officier van justitie genoemde rapport uit 1997, zodat de rechtbank zich onvoldoende een oordeel heeft kunnen vormen over de wenselijkheid en noodzaak om thans tot oplegging van de ISD-maatregel aan de verdachte te besluiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel thans niet aan de orde is en dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten geen maatregel maar een passende straf dient te worden opgelegd.
De rechtbank heeft de straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op zeer agressieve wijze verzet tegen de politie. Hij heeft een verbalisant een krachtige kopstoot tegen de mond gegeven en zijn jas kapot gescheurd. Vervolgens heeft hij een andere verbalisant aan haar haren getrokken en dat volgehouden, ook nadat hij zelf op de grond viel, waardoor deze verbalisant ook op de grond viel. Hij deed dat ook zo hard, dat hij een fikse pluk haar heeft losgetrokken. Het letsel van de verbalisanten is weliswaar beperkt gebleven, maar de verdachte had zich moeten realiseren dat het ook anders had kunnen aflopen. Blijkens het 19 pagina's tellende uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte in het verleden al veelvuldig met justitie in aanraking gekomen en uit het veelplegersmapje blijkt dat de verdachte volgens het politiële HKS-systeem (periode 1985 - 2006) betrokken is geweest bij 122 feiten. Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 45, 57, 302, 304, 180 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag waarop de duur van die hechtenis de duur van de opgelegde gevangenisstraf overschrijdt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.W. Bezemer, voorzitter,
mr.drs. F.J.P Lock en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.K. Magnin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2006.