RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
kenmerk: 59005 / HA ZA 05-2268
vonnis van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2006
de naamloze vennootschap
HDI VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Diemen,
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDERIJ T. MULLER B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseressen,
procureur: mr. J.A. Visser,
de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
THE SOLENT STEAM PACKET LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
procureur: mr. N.M. Graham.
1. Het verdere procesverloop
1.1 De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 20 juli 2005 en de daarin genoemde processtukken.
1.2 Voorts is kennis genomen van:
? het proces-verbaal van comparitie van partijen van 7 oktober 2005 en de daarin als overgelegd genoemde stukken;
? akte houdende wijziging van eis, met 1 productie;
? antwoordakte.
1.3 Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1 Op 13 mei 2004, rond middernacht vond op de rivier de Oude Maas, ter hoogte van Zwijndrecht een aanvaring c.q. schadevaring plaats waarbij betrokken waren de Nederlandse duw-sleepboot “EN AVANT 18”, een binnenschip, en het Britse zeeschip “SHIELDHALL”. Daardoor is de “EN AVANT 18” gezonken.
2.2 Het ongeval is ontstaan toen opvarenden van de beide schepen doende waren een sleeptros tussen de beide schepen aan te brengen.
2.3 De “SHIELDHALL” is eigendom van gedaagde (hierna: “TSSPL”).
3.1 Na wijziging van de grondslag van hun eis vorderen eiseressen -zakelijk en voor zover in dezen van belang weergegeven- de gedaagde TSSPL bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen
1. om aan eiseressen sub 1 tot en met sub 5 gezamenlijk (hierna: “Verzekeraars”) te betalen € 126.410,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 13 mei 2004, althans de dag van dagvaarding, tot en met de dag van betaling;
2. om aan eiseres sub 6 (hierna: “Muller”) te betalen € 32.035,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 13 mei 2004, althans de dag van dagvaarding, tot en met de dag van betaling;
3. om aan eiseressen te betalen € 2.450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van betaling;
4. in de proceskosten.
3.2 Eiseressen verwijzen daartoe naar de vaststaande feiten en stellen daartoe voorts het volgende.
3.3 Muller was de economische eigenaar van de “EN AVANT 18”, op grond van een overeenkomst tussen haar en Beheersmaatschappij Muller B.V. (hierna: “Beheersmaatschappij”) van 16 december 1997 (hierna: “Huurovereenkomst”).
3.4 Primair leggen eiseressen ten grondslag aan hun vorderingen dat tussen Muller en TSSPL een mondelinge overeenkomst tot het verlenen van sleepassistentie tot stand is gekomen, dat op die overeenkomst krachtens gewoonte de Sleepconditiën 1951 van toepassing zijn en dat TSSPL op grond van artikel 6 Sleepconditiën 1951 gehouden is de ten gevolge van het ongeval ontstane schade te vergoeden.
3.5 Subsidiair leggen eiseressen ten grondslag aan hun vorderingen dat TSSPL een onrechtmatige daad heeft gepleegd door schade toe te brengen aan eigendom van Muller jegens Muller de Sleepconditiën 1951 van toepassing zijn en dat TSSPL op grond van artikel 6 Sleepconditiën 1951 gehouden is de ten gevolge van de aanvaring ontstane schade te vergoeden
3.6 De “EN AVANT 18” is door de aanvaring ‘total loss’ geraakt.
3.7 Verzekeraars hebben, daartoe krachtens de overeenkomst van cascoverzekering gehouden, aan Muller € 126.410,- betaald en zijn tot dat beloop gesubrogeerd in de rechten van Muller.
3.8 Muller heeft daarenboven schade geleden ten belope van € 32.035,-, in de vorm van
(a) het verschil tussen de dagwaarde van de “EN AVANT 18” en de verzekerde som, belopende € 10.000,-;
(b) het eigen risico onder de cascoverzekeringsovereenkomst, belopende € 17.500,-;
(c) het eigen risico terzake van de berging van de “EN AVANT 18”, belopende € 4.535,-.
3.9 Eiseressen vorderen buitengerechtelijke kosten ten belope van € 2.450,-, gebaseerd op 2 punten volgens liquidatietarief V.
3.10 De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht, hetzij op basis van art. 4, lid 2 Verdrag van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“EVO”), hetzij op basis van de rechtskeuze in de Sleepconditiën 1951, hetzij op basis van art. 7, lid 2 Wet bepalingen IPR zeerecht.
4.1 TSSPL concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij voert daartoe -zakelijk samengevat en voor zover in dezen van belang- het volgende aan.
4.2 Muller was niet de eigenaar van de “EN AVANT 18”, zodat aan Muller geen vorderingsrecht terzake van de cascoschade toekomt (maar aan de eigenaar van het schip, Beheersmaatschappij).
4.3 Muller was evenmin de economische eigenaar van de “EN AVANT 18”. Blijkens de Huurovereenkomst, met name artikel 16 ervan, lag het risico van waardevermindering niet bij Muller, maar bij Beheersmaatschappij.
4.4 Derhalve hebben Verzekeraars evenmin een vorderingsrecht op TSSPL.
4.5 De “EN AVANT 18” was niet geschikt om aan een zeeschip als de “SHIELDHALL” sleepbootassistentie te verlenen.
4.6 Het ongeval is veroorzaakt door die ongeschiktheid c.q. door een navigatiefout van de schipper van de “EN AVANT 18”.
4.7 De Sleepconditiën 1951 zijn niet van toepassing geworden tussen Muller en TSSPL. Tussen TSSPL en Muller heeft geen contractuele relatie bestaan. Voor zover de Sleepconditiën 1951 al van toepassing zijn, is artikel 6 ervan onredelijk bezwarend. Daarom en wegens de ongeschiktheid van de “EN AVANT 18” voor de onderhavige assistentiewerkzaamheden en de door de schipper van de sleepboot gemaakte fouten is een beroep op de Sleepconditiën 1951 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Bovendien behoort het verlies van c.q. de schade aan de “EN AVANT 18” voor rekening van eiseressen te blijven op grond van de clausule
“Voor rekening van de sleepdienst zijn echter niettemin:
1. schaden, welke de sleepboot zelve door eigen gebrek of schuld of nalatigheid van hare opvarenden belopen; (..)”.
4.8 Als buitencontractuele grondslag komt niet de in art. 6:162 BW bedoelde onrechtmatige daad, maar slechts de aanvaring of schadevaring bedoeld in artt. 8:540 e.v. BW in aanmerking. Aangezien gesteld, noch gebleken is dat de “SHIELDHALL” enige schuld treft, is TSSPL uit dien hoofde niet aansprakelijk.
4.9 TSSPL betwist de gestelde schadecijfers.
4.10 De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht op basis van art. 7, lid 2 Wet bepalingen IPR zeerecht.
5. De verdere beoordeling van de vorderingen
5.1 Eiseressen leggen aan hun vorderingen primair een mondelinge overeenkomst tot het verlenen van sleepbootassistentie tussen Muller en TSSPL ten grondslag waarop de Sleepconditiën 1951 van toepassing zijn. TSSPL betwist zodanige overeenkomst en die toepasselijkheid.
5.2 De in zoverre niet betwiste verklaringen van kapitein P.Ch. Tambling van de “SHIELDHALL” en van de loods E.L. Meulenberg aan boord van dat schip houden onder meer het volgende in:
kapitein P.Ch. Tambling
“De sleepboot genaamd En avant 18 bood zijn assistentie aan en de loods accepteerde deze.”
loods E.L. Meulenberg
“Halverwege Heerjansdam en Puttershoek hoorde ik op marifoonkanaal 4 de sleepboot En Avant 18, van de rederij Muller, zich bij de Post Dordt melden. De kapitein van de En Avant 18 vroeg wat de positie van de Shieldhall was. De kapitein van de En Avant 18 zou onderweg naar de Shieldhall [zijn] om te assisteren bij het doorvaren van de spoorbrug van Dordrecht.
Zowel ik als de kapitein van de Shieldhall hadden geen sleepboot assistentie bij het Haven Coordinatie Centrum in Rotterdam aangevraagd. Ik stelde sleepboot assistentie echter wel op prijs omdat het nog wel even zou duren voordat de spoorbrug gedraaid werd. [..] Ik ben op het assistentie aanbod van de En Avant 18 ingegaan, het was voor mij ook een heel normaal aanbod. [..] De kapitein van de En Avant 18 en ik zijn voor de sleepboot assistentie overgeschakeld naar kanaal 6 van de marifoon. [..] Over de marifoon werd afgesproken dat de tros aan bakboord via de Panamakluis op het voorschip van de Shieldhall vastgemaakt zou worden [..] Op marifoonkanaal 6 vroeg ik de kapitein van de En Avant 18 of hij aan bakboord bij de Panamakluis de werplijn bij de boeg kon ophalen”.
5.3 Uit deze verklaringen blijkt overtuigend dat tussen de loods van de “SHIELDHALL” enerzijds en de kapitein van de “EN AVANT 18” anderzijds is overeengekomen dat de sleepboot aan de “SHIELDHALL” assistentie zou verlenen.
Uit de processuele opstelling van Muller blijkt dat zij zich gebonden voelt aan het door de kapitein van de “EN AVANT 18” gedane aanbod tot het verlenen van sleepbootassistentie aan de “SHIELDHALL”.
Door, op de hoogte van dat aanbod, niet te protesteren tegen de aanvaarding van sleepbootassistentie door de loods heeft de kapitein van de “SHIELDHALL” het aanbod tot sleepbootassistentie aanvaard. Die aanvaarding door de kapitein van de “SHIELDHALL” wordt toegerekend aan TSSPL.
Door die aanvaarding vanwege de “SHIELDHALL” kwam aldus tussen Muller en TSSPL een overeenkomst tot het verlenen van sleepbootassistentie tot stand.
5.4 Op die overeenkomst is op grond van art. 4, lid 2 EVO het Nederlandse recht van toepassing.
5.5 Het gebruik van algemene voorwaarden in de sleep- en duwvaart is dusdanig gebruikelijk dat, ook als partijen bij het sluiten van een overeenkomst niet over toepasselijkheid van algemene voorwaarden hebben gesproken, die algemene voorwaarden krachtens gewoonte deel uitmaken van de overeenkomst.
5.6 Eiseressen stellen dat de Sleepconditiën 1951 van toepassing zijn. Naast het
-hiervoor verworpen- verweer dat geen algemene voorwarden van toepassing zijn, heeft TSSPL geen verweer gevoerd tegen de toepasselijkheid van die, door eiseressen gestelde set algemene voorwaarden. Daarom wordt geconcludeerd dat de Sleepconditiën 1951 van toepassing zijn.
5.7 Artikel 6 van de Sleepconditiën 1951 luidt:
"Voor rekening van de opdrachtgever, reder en/of eigenaar van het schip zijn alle schaden, ook die aan derden toegebracht, ook indien zij het gevolg mochten zijn hetzij van schuld of nalatigheid van de sleepdienst of opvarenden van de sleepboten, loodsen daaronder begrepen, of personeel van de sleepdienst of personeel door de sleepdienst ter beschikking gesteld, hetzij van enig gebrek in het materiaal van de sleepdienst, of die uit welke anderen hoofde ook ten laste van de sleepdienst zouden kunnen worden gebracht.
Voor rekening van de sleepdienst zijn echter niettemin:
1. schaden, welke de sleepboten zelve door eigen gebrek of schuld of nalatigheid van hare opvarenden belopen;
2. schaden, welke schepen of voorwerpen van derden belopen door aanvaring met de sleepboten, voorzover de opdrachtgever, reder en/of eigenaar van het schip bewijst, dat het schip tot die schaden niet heeft bijgedragen noch daartoe aanleiding heeft gegeven.
[..]".
5.8 De bedoeling en strekking van deze bepaling zijn duidelijk. Deze zijn onmiskenbaar de sleepdienst (in dit geval: Muller) -behoudens bepaalde, met name in de tweede paragraaf genoemde uitzonderingen- te vrijwaren voor alle (aansprakelijkheid voor) materiele schade, hoegenaamd ook, met inbegrip van die welke het gevolg is van schuld en/of nalatigheid aan de zijde van de sleepdienst. In de eerste paragraaf van artikel 6 wordt dienaangaande de hoofdregel weergegeven, namelijk dat "alle schade voor rekening van de opdrachtgever, reder en/of eigenaar van het schip" (in dit geval: TSSPL) is. De tweede paragraaf geeft -zoals uit de woorden “echter niettemin” blijkt- de uitzonderingen op die hoofdregel; onder 1. en 2. worden limitatief de gevallen opgesomd waarin de schade voor rekening van de sleepdienst komt. In dezen is van belang de onder 1. genoemde uitzondering, te weten die waar de eigen schade van de sleepboot het gevolg is van eigen gebrek of nalatigheid of schuld van de opvarenden van de sleepboot.
5.9 Derhalve komt de schade aan de “EN AVANT 18” welke is ontstaan bij het ongeval van 13 mei 2004 in beginsel voor rekening van TSSPL.
5.10 Voor zover TSSPL bedoelt aan te voeren dat artikel 6 Sleepconditiën 1951 voor haar onredelijk bezwarend en daarom vernietigbaar is, strandt dat beroep op het bepaalde in art. 6:247, lid 2 BW, omdat TSSPL niet in Nederland gevestigd is.
5.11 Voor zover TSSPL bedoelt aan te voeren dat het beroep van eiseressen op artikel 6 Sleepconditiën 1951 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wegens de ongeschiktheid van de “EN AVANT 18” voor de onderhavige assistentiewerkzaamheden en/of de door de schipper van de sleepboot gemaakte fouten, faalt dat argument, omdat, zoals hieronder zal worden overwogen, TSSPL niet voor de gevorderde schade aansprakelijk is indien komt vast te staan dat deze is ontstaan door hetzij de ongeschiktheid van de “EN AVANT 18” voor de onderhavige assistentie werkzaamheden, hetzij door nalatigheid of schuld van de opvarenden van die duw-sleepboot. Ten overvloede wordt overwogen dat -zoals blijkt uit de overgelegde verklaringen van de opvarenden van de “SHIELDHALL” en van de “EN AVANT 18”- bij de assistentie van dat schip door de duw-sleepboot de leiding van de manoeuvre kennelijk lag bij (de kapitein/loods van) het schip en dat de sleepboot daarbij instructies van het schip ontving; de hiervoor onder 5.8 beschreven uitleg van artikel 6 Sleepconditiën 1951 spoort met zodanige taakverdeling.
6.1 TSSPL stelt dat de schade is veroorzaakt door de ongeschiktheid van de “EN AVANT 18” voor de onderhavige assistentiewerkzaamheden, alsmede door nalatigheid of schuld van de schipper van die duw-sleepboot. Eiseressen betwisten die stellingen.
6.2 Indien komt vast te staan dat de “EN AVANT 18” -door onvoldoende stabiliteit- niet geschikt was om de overeengekomen assistentiewerkzaamheden uit te voeren, zal dat worden aangemerkt als “eigen gebrek” van de sleepboot in de zin van het in de tweede paragraaf onder 1. van de Sleepconditiën 1951 bepaalde.
6.3 Uit de aard van de tweede paragraaf van artikel 6 Sleepconditiën 1951, een uitzonderingsbepaling, alsmede de hoofdregel van art. 150 Rv vloeit voort dat TSSPL de bewijslast draagt van haar betreffende stellingen. Daarom zal zij worden opgedragen dat bewijs te leveren.
7.1 TSSPL voert aan dat Muller geen eigenaar was van de “EN AVANT 18” en dat daarom noch Muller, noch Verzekeraars een vorderingsrecht hebben.
7.2 Voorlopig wordt in het midden gelaten of Muller eigenaar was van de “EN AVANT 18”. Immers, voor de beantwoording van de vraag of TSSPL krachtens artikel 6 Sleepconditiën 1951 al dan niet aansprakelijk is, is die eigendomsvraag niet relevant. Van belang is slechts of Muller terzake schade heeft geleden; daarvan kan ook sprake zijn indien Muller (slechts) huurder van de “EN AVANT 18” was onder de Huurovereenkomst.
7.3 Beide partijen hebben bij de comparitie van partijen verzocht de vraag naar de schadeomvang pas in latere instantie te beoordelen.
8. Hangende de bewijslevering als bedoeld onder 6. zal elke nadere beslissing worden aangehouden.
draagt gedaagde op, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de bij het ongeval van 13 mei 2004 ontstane schade aan de “EN AVANT 18” is veroorzaakt door de ongeschiktheid van dat schip voor de onderhavige assistentiewerkzaamheden, danwel door nalatigheid of schuld van de opvarenden van dat schip;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 31 mei 2006 om gedaagde in de gelegenheid te stellen alsdan:
(a) bewijsstukken over te leggen
en/of
(b) de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven, alsmede de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende drie maanden mede te delen;
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. W.P. Sprenger, die daartoe zal overgaan op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gerechtsgebouw aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank van woensdag 17 mei 2006.