ECLI:NL:RBDOR:2006:AY4863

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500153-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en poging tot zware mishandeling, maar bewezen bedreiging en mishandeling

De rechtbank Dordrecht heeft op 20 juli 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze zware aanklachten, omdat het geweld dat hij gebruikte niet als zodanig kon worden gekwalificeerd. De verdachte had op 21 februari 2006 in Dordrecht een mes gehanteerd tijdens een confrontatie met het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat het slachtoffer zonder veel weerstand de arm van de verdachte kon vastpakken, wat de opzet op doodslag of zware mishandeling in twijfel trok. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling van het slachtoffer, en het vernielen van een fiets die toebehoorde aan het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het mishandelen van een politieambtenaar en belediging van deze ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en mogelijk behandeling moet ondergaan bij een psychiatrische instelling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de politieambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500153-06
Zittingsdatum : 6 juli 2006
Uitspraak : 20 juli 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1984,
wonende te [adres en woonplaats]
thans verblijvende in de P.I. Zuid West, locatie De Dordtse Poorten te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. primair
hij op of omstreeks 21 februari 2006 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft getracht die [slachtoffer 1]] met een mes in zijn hoofd en/of in zijn lichaam te steken, althans met dat mes één of meerdere stekende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 21 februari 2006 te Dordrecht [slachtoffer 1], meermalen, (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes een of meer stekende beweging(en) gemaakt naar en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of dat mes (met de punt omhoog) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft bewogen, althans dat mes heeft getoond aan die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Kom dan! Hier! Nu! Kom maar op! Ik maak je af!" en/of "Ik steek je neer" en/of "Ik krijg je toch wel" en/of "Jij verrader, jou krijg ik nog wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal (telkens) tegen zijn hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een band van die fiets lek te steken, althans stuk te maken en/of door die fiets (van grote hoogte) op de grond te gooien en/of te laten vallen;
4.
hij op of omstreeks 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten: [slachtoffer 2], brigadier van de politie Zuid-Holland Zuid, door genoemde [slachtoffer 2] met een van zijn (geschoeide) voeten (hard) in het gezicht, althans tegen het lichaam, te schoppen en/of te trappen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 2], brigadier van de politie Zuid-Holland Zuid en/of één of meerdere andere ambtena(a)r(en) van de politie Zuid-Holland Zuid, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid, mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankermongool" en/of "kankerlijers" en/of "teringlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaardingen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde onder 1 primair (poging tot zware mishandeling), 2, 3, 4 en 5 bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging aan verdachte van de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het ondergaan van behandeling bij het Dok en/of een psychiatrische instelling.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
- [slachtoffer 1], [adres]. Deze vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 373,10 ter zake van door hem als gevolg van het onder 3. tenlastegelegde feit geleden schade.
- [slachtoffer 2], [adres]. Hij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 800,- ter zake van door hem geleden immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] tot het gevorderde bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Hij heeft ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] geconcludeerd tot toewijzing van een deel van de vordering tot een bedrag van EUR 300,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde partij in het resterende deel van zijn vordering.
Door of namens de verdachte zijn de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1. primair ten laste is gelegd (poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling).
Vast staat dat verdachte tijdens de confrontatie met het slachtoffer en diens zus, een mes in zijn handen heeft gehad en hiermee stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer. De rechtbank oordeelt echter dat het door verdachte gebruikte geweld niet kan worden gekwalificeerd als het plegen van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling. Dit oordeel berust voor de rechtbank in het bijzonder op de overweging dat uit het dossier naar voren komt dat het slachtoffer zonder weerstand van betekenis van verdachte diens arm en hand met daarin het mes kon vastpakken en vasthouden en dat vervolgens de zus van het slachtoffer tussen het slachtoffer en verdachte in is gaan staan en dat zij verdachte heeft weggeduwd en weggestuurd.
Verdachte heeft als gevolg hiervan het slachtoffer niet kunnen steken en is weggelopen.
Uit de wijze waarop verdachte het geweld tegen het slachtoffer heeft gepleegd kan om die reden onvoldoende blijken van opzet - ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet - gericht op de dood van of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dat feit.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1. subsidiair
op 21 februari 2006 te Dordrecht [slachtoffer 1], meermalen, telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Kom dan! Hier! Nu! Kom maar op! Ik maak je af!" en "Ik steek je neer" en "Ik krijg je toch wel" en "Jij verrader, jou krijg ik nog wel";
2.
op 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 1], meermalen, telkens tegen zijn hoofd heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
op 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield door een band van die fiets lek te steken, en door die fiets (van grote hoogte) op de grond te gooien;
4.
op 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten: [slachtoffer 2], brigadier van de politie Zuid-Holland Zuid, door genoemde [slachtoffer 2] met een van zijn geschoeide voeten (hard) in het gezicht te schoppen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
5.
op 21 februari 2006 te Dordrecht opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], brigadier van de politie Zuid-Holland Zuid en één of meerdere andere ambtenaren van de politie Zuid-Holland Zuid, ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid, mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankermongool" en "kankerlijers" en "teringlijers".
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ten aanzien van de aan verdachte onder 2. en 4. tenlastegelegde feiten aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een (soort van) noodweersituatie.
Verdachte zou zich in de situatie met betrekking tot feit 2. tegen het slachtoffer hebben verweerd nadat het slachtoffer een fiets tegen zijn schenen zou hebben gegooid.
In de situatie van het onder 4. ten laste gelegde feit zou verdachte zich als gevolg van het handelen van de politie hebben verweerd en zou hij niet de opzet hebben gehad om de politieambtenaar te mishandelen.
De rechtbank verwerpt in beide situaties de noodweerverweren.
Ten aanzien van het onder 2. ten lastegelegde feit overweegt de rechtbank dat uit het dossier, waaronder uit de verklaring van verdachte onder 2.1.4, naar voren komt dat verdachte, toen hij het slachtoffer zag direct naar het slachtoffer toe is gegaan en hem toen in het gezicht heeft geslagen. Pas nadat hij hem geslagen heeft, heeft het slachtoffer de fiets laten vallen en kan deze fiets mogelijk tegen verdachte aan zijn gekomen.
Ten aanzien van het onder 4. ten lastegelegde feit overweegt de rechtbank dat verdachte, vanaf het moment dat hij met de politie in contact kwam een agressieve en provocerende houding tegen de politie heeft aangenomen, zoals ook naar voren komt uit het proces-verbaal van bevindingen onder 2.1.6. Uit genoemd proces-verbaal komt voorts naar voren dat verdachte zich, vanaf het moment dat politieambtenaren hem daadwerkelijk wilden aanhouden, door gebruikmaking van geweld heeft getracht zich hiertegen te verzetten waardoor hij uiteindelijk met de nodige dwang en drang in de politiebus is vervoerd naar het politiebureau.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat verdachte, door zich op agressieve wijze te gedragen tegen de politie en zich op bovengenoemde wijze te verzetten tegen zijn aanhouding, zelf heeft bewerkstelligd dat de politie hem met de nodige hardhandigheid heeft aangepakt. De handelwijze van de politie kan om die reden door verdachte niet als schulduitsluitingsgrond worden aangevoerd.
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. subsidiair
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT;
2.
MISHANDELING;
3.
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL AAN EEN ANDER TOEBEHOORT VERNIELEN;
4.
MISHANDELING TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD TEGEN EEN AMBTENAAR TER ZAKE VAN DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING;
5.
EENVOUDIGE BELEDIGING TERWIJL DE BELEDIGING WORDT AANGEDAAN AAN EEN AMBTENAAR TER ZAKE VAN DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Op verzoek van de rechtbank is door psychiater L. Beverloo d.d. 9 mei 2006 rapport over verdachte uitgebracht.
In deze rapportage merkt deze deskundige -zakelijk weergegeven- het volgende op:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met borderline- en antisociale trekken in combinatie met een stoornis in de impulsbeheersing. Tijdens het delict was hier ook sprake van.
De stoornis beïnvloedt de gedragskeuzes van verdachte in lichte mate tijdens het delict.
Onder een duidelijke structuur (woonbegeleiding, leger) weet verdachte zich redelijk te handhaven. Bij het wegvallen van deze externe structuur en onder invloed van stressfactoren weet hij zich niet meer staande te houden, de draagkracht is gering.
Dit uit zich in toename van de gestoorde impulsbeheersing en daardoor nog meer problemen om werksituaties en relaties in stand te houden. Dit valt hem voor een gedeelte niet aan te rekenen en ook tijdens het delict speelde dit een rol.
Echter in de aanloop naar het delict en tijdens het delict zijn er voldoende keuzemomenten geweest waarop verdachte anders had kunnen beslissen. Al met al is verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van het voormelde rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende is komen vast te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoon-lijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 21 februari 2005 het slachtoffer, zijnde de broer van zijn ex-vriendin, mishandeld door hem zonder enige aanleiding in het gezicht te slaan. Bovendien heeft hij hem met de dood bedreigd. Ook heeft hij de fiets waarop het slachtoffer reed vernield door de band lek te steken en de fiets van de brug naar beneden te gooien.
Een en ander gebeurde nadat zijn ex-vriendin, volgens verdachte, een afspraak met hem niet was nagekomen en hij verhaal bij haar wilde halen. Omdat verdachte wist dat zijn ex-vriendin die dag van Zwijndrecht naar Dordrecht zou komen, wachtte hij haar op bij de brug. Verdachte had ten behoeve van zijn confrontatie met zijn ex-vriendin een mes van huis meegenomen. Toen hij zijn ex-vriendin aan zag komen samen met haar broer, heeft hij zijn woede gericht op de broer.
Toen verdachte diezelfde dag, naar aanleiding van bovenstaand incident, door de politie werd aangehouden heeft hij zijn woede tegen de politieambtenaren gericht. Hij heeft hen uitgescholden en heeft een politieambtenaar met zijn geschoeide voet in het gezicht geschopt. Dit handelen van verdachte vormt een ernstige inbreuk op en ondermijning van het respect en het gezag dat ten aanzien van ambtenaren die al dan niet geüniformeerd hun publieke taken verrichten, dient te worden betracht en gerespecteerd.
De rechtbank is van oordeel dat tegen de geweldsdelicten als hiervoor genoemd streng dient te worden opgetreden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn omstandigheden zoals ter terechtzitting gebleken en zoals deze uit het rapport van de Reclassering
Nederland d.d. 11 mei 2006 en uit het rapport van psychiater L. Beverloo, zoals genoemd onder 6., naar voren zijn gekomen.
Voor zover van belang voor de op te leggen straf signaleert psychiater Beverloo in zijn eerdergenoemde rapport onder 6. dat 'de kans op herhaling van een dergelijk delict groot is, als de externe structuur ontbreekt en er stressfactoren ontstaan (op gebied van wonen, werken en relaties). Ook in het verleden is gebleken dat met een duidelijke structuur en begeleiding de kans op contact met justitie kleiner wordt. Begeleiding bij een GGZ instelling is te vrijblijvend, meer druk (externe structuur) maakt de kans van slagen groter.
Indien het delict bewezen wordt geacht, is een bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel bestaande uit behandeling bij de forensisch psychiatrische polikliniek van de Kijvelanden, Het Dok, de meest haalbare optie. Behandeling zal zich vooral moeten richten op de impulsbeheersing en het oppakken van dagelijkse structuur in wonen, werken en sociale contacten. Uitvoering kan onder toezicht van de reclassering plaatsvinden.'
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat verdachte reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, onder meer ter zake van mishandeling, belediging en vernieling.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Van de vrijheidsbenemende straf zal de rechtbank een gedeelte voorwaardelijk opleggen, teneinde te voorkomen dat verdachte zich andermaal schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank acht het voorts van groot belang dat verdachte therapie ondergaat bij Het DOK of een soortgelijke instelling, en hierbij wordt begeleid en gesteund door de reclassering. Zij zal dan ook aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden, zoals genoemd in het dictum.
7.2 De benadeelde partijen
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres] niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren, nu uit het dossier naar voren komt dat de fiets die door verdachte is vernield, zoals is bewezen verklaard onder 3., niet toebehoorde aan deze benadeelde partij en hij om die reden geen rechtstreekse schade heeft geleden.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij, [slachtoffer 2], [adres], als gevolg van het onder 4. bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse schade heeft geleden en de verdachte de inhoud van de door de benadeelde partij overlegde producties onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal de rechtbank een deel van het gevorderde bedrag, te weten
EUR 300,= aan benadeelde partij toewijzen als vergoeding van de geleden immateriële schade, aangezien dit bedrag de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, met veroordeling van verdachte in de kosten van de benadeelde partij, zoals hierna wordt bepaald.
Het overige deel van de vordering is niet van eenvoudige aard, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering aan [slachtoffer 2] zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdachte en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 36f, 57, 266, 267, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten 6 (zes) MAANDEN
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op
2 (twee) JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland te Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, ook indien zulks inhoudt het ondergaan van een behandeling bij de forensisch psychiatrische polikliniek Het Dok, of een soortgelijke instelling voor zover en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van de benadeelde partijen:
verklaart [slachtoffer 1], [adres], niet ontvankelijk in zijn vordering nu aan hem geen rechtstreekse schade is toegebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting aan [slachtoffer 2], [adres] een bedrag van EUR 300,= (driehonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken en vermeerderd met de wettelijke rente, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 300,= (driehonderd euro), ten behoeve van [slachtoffer 2], voornoemd;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
bepaalt dat voldoening aan de bovengenoemde, aan verdachte opgelegde, maatregel de (tot hetzelfde bedrag) toegewezen civiele vordering aan de benadeelde partij doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door de veroordeelde en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk voor het resterende gedeelte van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. H. Bedee en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2006.