RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 05/1430
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX],
wonende te Dordrecht, eiser,
gemachtigde: R.H. Wacker te Etten-Leur,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: M.H. Penning, ambtenaar der gemeente.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 13 oktober 2005, kenmerk 20702/159784/SR, heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard, die eiser bij bezwaarschrift van 4 maart 2005, aangevuld bij brief van 14 maart 2005 heeft ingediend tegen het besluit van verweerder respectievelijk d.d. 24 december 2004 om eisers uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in te trekken met ingang van 1 december 2004 en tegen het besluit van verweerder d.d. 7 februari 2005 om eisers aanvraag voor een uitkering ingevolge de WWB af te wijzen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 november 2005, ingekomen op 22 november 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer op 21 april 2006.
Eiser zijn ter zitting verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
2.1. Artikel 48, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) luidt voorzover hier van belang als volgt:
Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening indien (...) b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
2.2.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond voor de voorziening in het bestaan, door middels overschrijving van het kentekenbewijs op 15 december 2004 een Mercedes Benz om niet aan zijn zoon in eigendom over te dragen.
2.2.2. Eiser bestrijdt verweerders conclusie en stelt dat nimmer hij maar van aanvang af altijd zijn zoon eigenaar van genoemde auto is geweest en dat het kenteken daarvan slechts op zijn naam stond om verzekeringstechnische redenen (bonus-maluskorting).
2.3.1. Het beroepschrift richt zich, naar eiser ter zitting heeft bevestigd, allereerst tegen de beslissing op bezwaar voorzover deze een heroverweging inhoudt van het primair besluit van 24 december 2004. Ten aanzien van dit primair besluit meldt de beslissing op bezwaar dat eiser heeft gesteld daartegen bezwaar te hebben gemaakt, maar dat de brief van 26 januari 2005 waarmee dat zou zijn geschied niet bij verweerder bekend is en eiser de verzending daarvan verder ook niet (bijvoorbeeld met een bewijs terpostbezorging) kan aantonen. Mitsdien staat genoemd primair besluit, aldus verweerder, in rechte vast.
2.3.2. In dit verband rijst de vraag of het ingevulde klachtenformulier van eiser d.d. 14 februari 2005 ingekomen 16 februari 2005 als bezwaarschrift moet worden opgevat, nu aan het slot daarvan wordt opgemerkt dat verweerder kennelijk de brief van 26 januari 2005 niet heeft ontvangen, maar dat eiser zijn gemachtigde daarover contact zal laten opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het, gezien de manier waarop naar het bezwaarschrift wordt verwezen en het gebruik van het formulier "klachtbrief" in plaats van de voorbeeldbrief "bezwaarschrift" die op 4 maart 2005 door eiser is ingediend, begrijpelijk dat verweerder hieruit niet direct eisers intentie heeft gehaald om alsnog een bezwaarschrift tegen het besluit van 24 december 2004 in te dienen. Toch had de veronderstelling die eiser in de klachtbrief heeft uitgesproken dat een ander inmiddels bezwaar zou hebben gemaakt en dat hij dat zou natrekken in redelijkheid wel als die intentie moeten worden opgevat.
2.3.3. Mitsdien is ten onrechte nagelaten eisers bezwaren, voorzover gericht tegen het primair besluit van 24 december 2004, niet ontvankelijk te verklaren wegens overschrijding van de termijn van indiening, zoals weergegeven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. De rechtbank ziet in zoverre aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorziende, het bezwaarschrift in zoverre niet ontvankelijk te verklaren.
2.4. Voorzover de beslissing op bezwaar een heroverweging vormt van het primair besluit van 7 februari 2005 merkt de rechtbank op dat de grondslag van de beslissing op de aanvraag is gewijzigd. Aanvankelijk luidde deze grondslag (voor afwijzing van de aanvraag) dat eiser een te hoog vermogen had (in de vorm van een Volkswagen Golf en een Mercedes Benz). Na wijziging luidt de grondslag (voor toekenning van bijstand middels geldlening) dat eiser tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond voor de voorziening in het bestaan (namelijk door de Mercedes Benz om niet over te dragen aan zijn zoon). Aangezien het bestreden besluit ziet op dezelfde datum in geding voor de afwijzing van eisers aanvraag en daarin nog steeds de eigendom van de Mercedes Benz een centrale rol speelt, vormt het besluit in de aldus gewijzigde vorm nog steeds het product van heroverweging naar aanleiding van het ingediende bezwaar.
2.5.1. Evenals bij beoordeling van de oorspronkelijke grondslag van verweerders besluitvorming speelt hier ook bij beoordeling van de vraag of sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vooral een rol of eiser, tot aan de overschrijving van het kentekenbewijs op naam van de zoon, van de Mercedes Benz eigenaar is geweest. Vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep terzake is dat degene op wiens naam een kenteken geregistreerd staat voor eigenaar van de bijbehorende auto mag worden gehouden, tenzij door betrokkene voldoende tegenbewijs wordt geleverd. Het is niet aan verweerder om dergelijk tegenbewijs te zoeken, maar aan eiser om dat bewijs op eigen intitiatief in te brengen. Daarbij speelt ook alleen de informatie een rol, die verschaft is tot aan het tijdstip waarop de beslissing op bezwaar is genomen. Verweerder kan immers niet worden tegengeworpen dat geen rekening is gehouden met informatie die pas na de beslissing op bezwaar, bijvoorbeeld bij de behandeling van het beroep, is ingebracht.
2.5.2. Eiser heeft, hetgeen niet door verweerder weersproken, in bezwaar niet anders naar voren gebracht dan een ter zitting getoonde brief, voorzien van een briefhoofd dat verwijst naar een verzekeringsagent die verklaart dat een (verder niet nader aangeduide) auto op naam van een (verder niet aangeduide) pa en ma heeft gestaan in verband met de bonus-malus korting. Aan een dergelijke geschrift kan niet die waarde als tegenbewijs worden toegekend die eiser erin ziet. Ook aan de getuigenverklaring die eisers zoon ter zitting heeft afgelegd kan niet de door eiser beoogde waarde worden gehecht, nu verweerder deze verklaring tijdens het nemen van de beslissing op bezwaar niet kende. Uit de getuigenverklaring komt verder ook geen informatie naar voren waaruit blijkt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
2.5.3. Terecht heeft verweerder dan ook geoordeeld dat eiser, door een auto die tot zijn bezit behoorde om niet af te staan aan een derde, van inkomen uit verkoop heeft afgezien en dus tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond. Voorzover eiser het bestreden besluit betwist ten aanzien van de als geldlening toegekende aanvraag voor een WWB-uitkering is zijn beroep dan ook ongegrond.
2.6. Eisers beroep richt zich tot slot tegen het bestreden besluit, voorzover daarin aan hem een sanctie is opgelegd van 100% over de periode van 5 januari 2005 tot en met 4 april 2005. Wat deze beslissing betreft is slechts nog sprake van een primair besluit. Het door eiser hiertegen ingediende geschrift is dus een bezwaarschrift, waarvan de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen. Dit bezwaarschrift zal met toepassing van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb ter beoordeling naar verweerder worden doorgezonden.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb ziet de rechtbank geen grond. Weliswaar is van een gedeeltelijk gegrond beroep sprake, maar eiser heeft niet om een proceskostenveroordeling gevraagd en niet is gebleken dat zijn gemachtigde, hoewel deze optrad vanuit een Management-adviesbureau, beroepshalve rechtsbijstand aan eiser heeft verleend.
2.8. Nu eisers beroep gedeeltelijk gegrond wordt verklaard dient verweerder aan eiser ingevolge artikel 8:73 van de Awb het griffierecht te vergoeden.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep, voorzover gerelateerd aan het primair besluit van 24 december 2004, gegrond, vernietigt het bestreden besluit in zoverre, verklaart het bezwaarschrift van 14 februari 2006 niet ontvankelijk en bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het beroep, voorzover gerelateerd aan het primair besluit van 7 februari 2006, ongegrond;
- bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 37,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. R.A. Badal, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.