ECLI:NL:RBDOR:2006:AX1878
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van erfgenaam in vordering ten behoeve van nalatenschap
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Dordrecht op 11 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. B.I. van Vugt, en de gedaagde, A. te Veldhuis B.V., vertegenwoordigd door mr. P.A. Visser. De eiser, die samen met zijn zus en drie nichtjes gerechtigd is tot de nalatenschap van zijn ouders, vorderde een bedrag van € 5.336,01 aan huurachterstand van de gedaagde, die sinds 1 januari 2005 geen huur meer had betaald voor onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren. De eiser stelde dat hij namens de gezamenlijke erfgenamen optreedt en dat hij bevoegd is om deze vordering in te stellen. Echter, de gedaagde betwistte de ontvankelijkheid van de eiser, stellende dat er geen rechtens opeisbare vordering was omdat de erfgenamen met de gedaagde waren overeengekomen dat de vordering niet zou worden opgeëist vanwege liquiditeitsproblemen.
De kantonrechter heeft de eiswijziging van de eiser toegestaan, maar oordeelde dat de eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering. De rechter oordeelde dat voor het instellen van een vordering ten behoeve van de nalatenschap toestemming van de andere deelgenoten vereist is. Aangezien de eiser geen bewijs had overgelegd waaruit bleek dat hij toestemming had van de andere erfgenamen, werd hij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 500,00 werden vastgesteld voor het salaris van de gemachtigde.
De uitspraak benadrukt het belang van toestemming van alle erfgenamen bij het instellen van een vordering ten behoeve van een nalatenschap. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.