RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
kenmerk: 170446 CV EXPL 05-7542
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 27 april 2006
[…] en […], echtelieden,
beiden wonende te […],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie
gemachtigde mr.drs. S. Visser
[…],
wonende te […]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert
Na tussenvonnis van 23 februari 2006 is op 30 maart 2006 een gerechtelijke plaatsopneming gehouden. Vervolgens is het vonnis bepaald op heden.
Voor een uitvoerig feitenrelaas wordt verwezen naar het tussenvonnis van 23 februari 2006.
Hier volgt omwille van de leesbaarheid een verkorte weergave daarvan .
Eisers en gedaagde zijn ieder voor zich eigenaar van aan elkaar grenzende percelen grond met woonhuizen te […]. De percelen worden gescheiden door een sloot.
De grens van de percelen loopt in de lengterichting onder de sloot.
Gedaagde heeft medio februari 2004 een aanvang gemaakt met het verplaatsen van de bestaande beschoeiing van zijn perceel met als gevolg dat die sloot smaller is geworden.
Door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden is op een later tijdstip aan gedaagde, onder bepaalde voorwaarden, vergunning verleend om aldus het werk uit te voeren.
Eisers hebben hiertegen administratiefrechtelijk bezwaar en beroep ingesteld, alsmede om een voorlopige voorziening tot schorsing van de werkzaamheden bij de rechtbank Dordrecht, sector bestuursrecht verzocht, evenwel zonder succes.
De belangrijkste overweging in de uitspraken is, dat de bescherming van de waterstaatkundige belangen hier de invalshoek vormt en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt, dat met het verlenen van de vergunning waterstaatkundige belangen zijn geschaad.
Gedaagde heeft de werkzaamheden na de beslissing van de voorzieningenrechter voortgezet en die ultimo juni 2005 voltooid.
Door gedaagde is bij conclusie van dupliek een reconventionele vordering ingesteld strekkende tot de betaling door eisers aan hem van een vergoeding van € 1.050,--.wegens de door hem in dezen gemaakte kosten (verschotten).
Beoordeling van het geschil
De rechtsvraag is of gedaagde inbreuk heeft gemaakt op het genots/gebruiksrecht dat eisers van de sloot hebben en of gedaagde aldus jegens eisers onrechtmatig handelt.
Eisers hebben uitdrukkelijk aangegeven dat hun eis niet voortkomt uit rancune, omdat gedaagde enkele malen heeft geklaagd over geluidsoverlast m.b.t. een muziekband van hun zoon , noch dat de eis een gevolg zou zijn van het feit dat gedaagde tegen eiseres […] "kutwijf" heeft geroepen toen zij een aanmerking op de beschoeiing in aanbouw maakte.
Ter gelegenheid van de descente heeft gedaagde overigens voor die uitlating alsnog zijn excuses aangeboden.
Eisers beroepen zich op artikel 5:59 BW inhoudende, dat indien de grens van 2 erven in de lengterichting onder een sloot loopt, de eigenaars van elk dier erven met betrekking tot die watergang in zijn gehele breedte dezelfde bevoegdheden en verplichtingen hebben als mede-eigenaar.
In zijn algemeenheid is dat juist, maar alleen dan van belang indien de ene partij door maatregelen van de andere partij zou worden gehinderd.
Of er sprake is van onrechtmatige hinder hangt echter onder meer af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend.
Uit de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken, dat door gedaagde inbreuk wordt gemaakt op het genots-/gebruiksrecht van eisers en dat hij daardoor onrechtmatig heeft gehandeld.
Het in dezen door het Hoogheemraadschap geschapen administratiefrechtelijk kader is daarbij niet van doorslaggevend belang, maar niettemin wel als een minimumnorm aan te merken, met de inachtneming waarvan de kans dat de civielrechtelijke norm is overschreden toch minder aannemelijk is.
Ten tijde van de gerechtelijke plaatsopneming is onder meer gebleken, dat eisers onverminderd gebruik kunnen maken van de sloot, dat zij, indien zij dat zouden willen, hierin kunnen baden, schaatsen, varen en vissen en dat het mogelijk blijft de sloot te onderhouden, aangezien, zoals ook is opgenomen in de voorwaarden van het Hoogheemraadschap, een maaiboot nog kan passeren.
De angst van eisers, dat meerdere andere bewoners ook zullen overgaan tot de verlenging van hun tuin op dezelfde wijze als gedaagde heeft gedaan, is wellicht gerechtvaardigd, maar leidt evenmin tot de conclusie dat hier sprake van onrechtmatig handelen is, omdat ook die handelingen geen andere zijn dan die van gedaagde, zoals die hier worden getoetst.
Dat de veiligheid met betrekking tot de tuin/het erf en woonhuis van eisers zou zijn afgenomen, omdat de sloot smaller is geworden, wordt onaannemelijk geacht. Eisers stellen, dat thans via de tuin van gedaagden over de sloot gesprongen kan worden en dat zodoende via hun eigen tuin de toegang tot hun woning mogelijk is.
Eisers hebben niet bestreden, dat er een hek is geplaatst bij de toegang tot het erf van gedaagde. Daarmee kan hun angst, dat iemand via de tuin van gedaagde hun tuin/erf kan betreden niet groter zijn dan de angst die iedere burger heeft bij de gedachte dat iemand ongewenst op zijn erf kan komen.
Gedaagde kan echter evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat hij in verband met de veiligheid van zijn zoontje groot belang bij de uitbouw van zijn tuin heeft. Immers zou de niet uitgebreide tuin van een hek hebben kunnen worden voorzien, waarmede die veiligheid ook al is gewaarborgd.
De totaalafweging van de door eisers en gedaagde aangedragen belangen leidt tot de conclusie, dat de vordering in conventie zal moeten worden afgewezen.
In reconventie
Krachtens artikel 1:137 Rv dient de eis in reconventie dadelijk bij het antwoord te worden ingesteld. Nu gedaagde dat pas bij conclusie van dupliek heeft gedaan, zal hij niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in conventie worden veroordeeld. Nu gedaagde in persoon is verschenen en geen kosten van een gemachtigde heeft gemaakt zullen die kosten op nihil worden bepaald.
Aangezien de reconventie niet daadwerkelijk tot extra procedurele handelingen aan de zijde van eisers heeft geleid zal daarin geen kostenveroordeling worden uitgesproken.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering af en veroordeelt eisers in de kosten van de procedure die aan de zijde van gedaagde op nihil worden bepaald.
In reconventie
verklaart gedaagde niet ontvankelijk;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2006, in aanwezigheid van de griffier.