RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 05/1457, AWB 05/1490 en AWB 05/1559
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[xxx], allen wonend te Dordrecht, eisers sub 1,
de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid PMN Holding B.V. en
PMN Exploitatie B.V. en de commanditaire vennootschap Parkeer Management Nederland C.V., alle gevestigd te 's-Gravenhage, eisers sub 2,
gemachtigde: mr. F. Hendriksen, advocaat te 's-Gravenhage, en
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres sub 3,
gemachtigde: mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft verweerder het zogenoemde autoluwe gebied in de binnenstad van de gemeente Dordrecht uitgebreid en daartoe verkeersbesluiten van
23 juli 2002 en 3 juni 2003 gewijzigd.
Eisers sub 1, bij ongedateerde brieven, ingekomen op 30 juni 2005, eisers sub 2, bij brief van 14 juli 2005, en eiseres sub 3, bij brief van 9 juni 2005, hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 november 2005, kenmerk SO/2005/8881, heeft verweerder deze bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 bij brief van 26 november 2005, eisers sub 2 bij faxbericht van 7 december 2005, en eiseres sub 3 bij brief van 21 december 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de zaken ter behandeling gevoegd.
Voorts heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:52 van de Awb bepaald dat tot versnelde behandeling van de beroepen wordt overgegaan.
De zaken zijn op 14 maart 2006 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eisers sub 1 zijn ter zitting verschenen.
Eisers sub 2 en eiseres sub 3 zijn verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is namens adviesbureau Peutz B.V. (hierna: Peutz) verschenen S. van den Akker. Tevens zijn verschenen
mr. drs. J.E. Ossewaarde en N. Braan, ambtenaren van de gemeente Dordrecht.
Bij beslissing van 14 maart 2006 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en daarbij bepaald op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet .
Na afloop van het heropende onderzoek heeft de rechtbank - mede gelet op de daarvoor door partijen gegeven toestemming - aanleiding gezien om op grond van artikel 8:57 van de Awb te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Eisers sub 1 hebben allen op eigen naam bezwaar aangetekend tegen het verkeersbesluit van 31 mei 2005. Anders dan verweerder ziet de rechtbank in het feit dat het beroepschrift is ingediend namens de "Bewonerscommissie Lombardgebied" geen aanleiding om het beroep van eisers sub 1 niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroepschrift is door eisers sub 1 allen ondertekend. Vaststaat voorts dat eisers sub 1, allen bewoners van het Lombardgebied, tijdig bezwaar en beroep hebben ingesteld. De verwijzing naar de bewonerscommissie Lombardgebied is eerst bij indiening van het beroepschrift gebezigd, kennelijk om aan te geven dat het door eisers ingestelde beroep door anderen wordt gesteund. De rechtbank is van oordeel dat daaraan geen doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend.
Het beroep van eisers sub 1 is derhalve ontvankelijk.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat eisers sub 2, die de exploitanten zijn van de parkeergarage Drievriendenhof, niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt. In het verkeersbesluit is ook de bereikbaarheid van deze parkeergarage in het geding. De omstandigheid dat, naar de stelling van verweerder, er geen consequenties zijn voor de bereikbaarheid van de parkeergarage Drievriendenhof maakt niet dat eisers sub 2 geen belang hebben bij het bestreden besluit. Ook het beroep van eisers sub 2 is derhalve ontvankelijk.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiseres sub 3 overweegt de rechtbank het volgende. Bij verweerder is bezwaar gemaakt op briefpapier van Rodamco Europe. Op dit briefpapier staat in een voettekst: "Rodamco Europe in Nederland: Rodamco Nederland B.V.". Het beroep is ingesteld door de gemachtigde, namens de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland B.V. (hierna: Rodamco Nederland B.V.).
Uit de door de gemachtigde van Rodamco Nederland B.V. vóór de zitting ingezonden stukken blijkt dat niet deze vennootschap maar de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland Winkels B.V. (hierna: Rodamco Nederland Winkels B.V.) eigenaresse is van de parkeergarage Visstraat.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend en Rodamco Nederland B.V. verzocht afschriften van de statuten en van de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel toe te zenden van Rodamco Europe N.V., Rodamco Nederland B.V. en Rodamco Nederland Winkels B.V., alsmede stukken over te leggen waaruit blijkt dat namens Rodamco Winkels B.V. bezwaar en beroep is ingesteld.
Bij faxbericht van 22 maart 2006 zijn door de gemachtigde stukken toegezonden. Volgens de daarbij overgelegde statuten wordt Rodamco Nederland Winkels B.V. vertegenwoordigd door de directie. Volgens het toegezonden uittreksel van de Kamer van Koophandel wordt de directie van Rodamco Nederland Winkels B.V. gevormd door twee directeuren. Ingevolge artikel 9.1 van de statuten vertegenwoordigt de directie de vennootschap en wordt, indien de directie uit meer dan één persoon bestaat, de vennootschap ook vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende directeuren.
De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke machtiging is van Rodamco Nederland Winkels B.V. aan Rodamco Nederland B.V. om namens Rodamco Winkels B.V. bezwaar en beroep in te stellen. Nu Rodamco Nederland B.V. zelf geen belanghebbende is dient het beroep van eiseres sub 3 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is bepaald dat krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW geschiedt het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
In artikel 18, eerste lid, van de WVW, voor zover hier van belang, is bepaald dat verkeersbesluiten voor zover deze niet betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk, de provincie of het waterschap, worden genomen door de gemeenteraad of, krachtens besluit van de raad, door burgemeester en wethouders of door een door de raad ingestelde commissie.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, dient het verkeersbesluit te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd en dient te worden aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, dient voorts te worden aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005), nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 van het Blk 2005 genoemde grenswaarden in acht. In paragraaf 2.4 van het
Blk 2005, voor zover hier van belang, is bepaald dat voor zwevende deeltjes (PM10) als grenswaarde geldt 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
Ingevolge artikel 7, derde lid van het Blk 2005 kunnen bestuursorganen bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien:
a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
b. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert.
Verweerder stelt dat uitbreiding van het autoluwe gebied in de binnenstad gewenst is in verband met de bouw van winkels en woningen in de omgeving van het Achterom. Volgens verweerder is met het bestreden besluit in het bijzonder beoogd de verkeersveiligheid van voetgangers te verhogen, de veiligheid op de weg te verhogen en de door het verkeer veroorzaakte overlast en de gevolgen voor het milieu te voorkomen.
Verweerder stelt dat de verkeersveiligheid op de in het besluit voorziene ontsluitingsroute van de parkeergarage Visstraat-Voorstraat via de Elfhuizen, de Lombardstraat en de Lange Breestraat, niet in het geding is. Volgens verweerder ligt de toekomstige verkeersintensiteit ver onder de in het verkeersveiligheidsprogramma Duurzaam Veilig genoemde aantallen. Ook voldoet volgens verweerder de rijbaanbreedte op de ontsluitingsroute aan de minimumeisen van de ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (hierna: ASVV 2004). Het trottoir in de Lange Breestraat voldoet volgens verweerder voor een groot deel niet aan de minimumeisen van de ASVV 2004. Verweerder acht dit echter aanvaardbaar omdat de straat relatief dun bewoond is en weinig voetgangers trekt en vanwege de aanwezigheid van alternatieve wandelroutes waar wel een ruim trottoir aanwezig is. Verweerder wijst er voorts op dat bij het bestreden besluit tevens is besloten dat vrachtwagens langer dan 7,5 meter op de wegen niet meer zullen zijn toegestaan. Volgens verweerder zal gezien de toekomstige beperkingen voor laad- en losverkeer en de verwachte verkeersintensiteit in het Lombardgebied ernstige trillingsoverlast zich niet voordoen.
Verweerder bestrijdt dat het verkeersbesluit met vooringenomenheid is genomen. Hij stelt dat de verkeersbelangen zwaarwegender zijn geacht dan de overige belangen en dat die afweging niet anders zou zijn geweest als de exploitant van de parkeergarage aan het Achterom niet de gemeente, maar een derde zou zijn geweest. Verweerder stelt dat het verkeersbesluit geen ingrijpende gevolgen zal hebben voor de bereikbaarheid van de parkeergarage Drievriendenhof.
Verweerder voert voorts aan dat uit onderzoek van Peutz naar voren komt dat in de situatie van de bouw van de parkeergarage Achterom en de uitvoering van het in geding zijnde verkeersbesluit sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit op het noordelijk gedeelte van het Achterom, het Bagijnhof en de Johan de Wittstraat die opweegt tegen de verslechtering van de luchtkwaliteit in de Lange Breestraat, de Lombardstraat en de Elfhuizen. Verweerder stelt dat met toepassing van de zogenoemde saldobenadering van artikel 7, derde lid, van het Blk 2005, de luchtkwaliteit in het gebied per saldo verbetert en dat wordt voldaan aan de eisen die in het Blk 2005 zijn gesteld.
Verweerder is van mening dat zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de feiten en de betrokken belangen en dat hij na afweging van alle belangen in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen verkeersbelang dat met het bestreden besluit is gediend.
Eisers sub 1 stellen dat het bestreden besluit zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in het zogenoemde Lombardgebied, dat er sprake zal zijn van een slechte doorstroming in de straten en dat er in geval van laden en lossen files zullen ontstaan. Zij stellen voorts dat er een toename zal zijn van de uitstoot van fijn stof. Eisers sub 1 voeren aan dat het versmallen van de trottoirs in de Lange Breestraat het gebruik van het trottoir zal beperken en zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Volgens hen is de weg ter hoogte van Elfhuizen te smal voor verkeer in twee richtingen.
Eisers sub 1 stellen voorts dat het niet mogelijk is om dieselauto's te weren uit het gebied Achterom/Bagijnhof en dat het evenmin mogelijk is om vrachtauto's langer dan 7,5 meter te weren uit het Lombardgebied. Eisers sub 1 voeren verder nog aan dat de toename van het aantal verkeersbewegingen in het gebied zal leiden tot een toename van trillingen waardoor schade aan de woningen zal ontstaan
Eisers sub 2 stellen dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu daaruit niet blijkt dat de parkeergarage Drievriendenhof, ondanks de in het besluit voorziene plaatsing van een zogenoemde poller in de Johan de Wittstraat ter hoogte van de aansluiting met de Vest, optimaal bereikbaar blijft. Zij stellen voorts dat de gemeente misbruik maakt van haar monopoliepositie omdat het besluit is genomen om de parkeergarage aan het Achterom mogelijk te maken en niet strekt tot behartiging van één van de in artikel 2 van de WVW genoemde belangen. Eisers sub 2 voeren aan dat er in de huidige situatie al talrijke verkeersproblemen zijn in het Lombardgebied en de doorstroming in het gebied thans problematisch is. Volgens hen zal de verkeerveiligheid in dit gebied na invoering van het verkeersbesluit sterk afnemen. Eisers sub 2 voeren verder aan dat bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit in het Lombardgebied ten onrechte is uitgegaan van de snelheidstypering "normaal stadsverkeer". Zij stellen dat de snelheidstypering "stagnerend stadsverkeer" had moeten worden gehanteerd en dat daaruit volgt dat de luchtkwaliteit in het gebied nog meer zal verslechteren dan thans is berekend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Zoals uit het bestreden besluit naar voren komt en ook ter zitting door verweerder is bevestigd, is sprake van een duidelijke samenhang tussen de bouwplannen voor winkels, een parkeergarage en woningen in de omgeving van het Achterom en het in het geding zijnde verkeersbesluit. Verweerder voert aan dat de besluitvorming inzake het verkeersbesluit is vervroegd omdat de inmiddels voor deze bouwplannen verleende bouwvergunningen zijn aangevochten en het verkeersbesluit van belang is om aan te tonen dat de bouwplannen voldoen aan de eisen uit het Blk 2005.
Bij uitspraak van heden (procedurenummers AWB 05/343, AWB 05/714, AWB 05/715 en AWB 05/716) heeft de rechtbank het besluit van verweerder van 31 mei 2005, zoals aangevuld met het besluit van 8 november 2005, betreffende de bouwvergunning voor een woon-/winkelgebouw met parkeergarage op het perceel Achterom (oostzijde) Bagijnhof vernietigd. Blijkens de uitspraak is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk gemaakt of in dit geval inderdaad sprake is van een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. Nu met de vernietiging van de beslissing op bezwaar betreffende de bouwvergunning voor een woon-/winkelgebouw met parkeergarage op het perceel Achterom (oostzijde) Bagijnhof, gelet op de samenhang tussen beide besluiten, de beweegreden voor het nemen van het bestreden verkeersbesluit is komen te vervallen is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu aldus de met het bestreden besluit te dienen doelen niet kunnen opwegen tegen de voor belanghebbenden nadelige gevolgen ervan, is het bestreden besluit ook in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Voorts overweegt de rechtbank dat als gevolg van het verkeersbesluit de sinds 1977 voor de route Elfhuizen - Lange Breestraat geldende situatie van eenrichtingsverkeer wordt gewijzigd in tweerichtingsverkeer. Verweerder gaat er daarbij van uit dat in deze straten sprake zal zijn van een toename van de gemiddelde verkeersintensiteit ten opzichte van de bestaande situatie van 450 naar 1650 voertuigen per etmaal, met een maximum van 2000 voertuigen per etmaal.
De rechtbank tekent hierbij allereerst aan dat het aantal van 450 voertuigen per etmaal niet is gebaseerd op tellingen, maar op basis van schattingen en ervaringen elders. Ter zitting is door eisers sub 1 onweersproken gesteld dat de ervaringen elders betrekking hebben op bestemmingsverkeer in een verkeerserf in een buitenwijk, terwijl hier niet alleen bestemmingsverkeer rijdt. Voorts wordt de toename van het aantal voertuigbewegingen, 1200 per dag, door verweerder uitsluitend toegeschreven aan het verkeer van auto's naar en van de parkeergarage aan de Visstraat. Verweerder heeft niet onderzocht in hoeverre door het openstellen van deze straten voor tweerichtingsverkeer en door het afsluiten van de route via het Bagijnhof ook ander verkeer van deze straten gebruik zal maken, bijvoorbeeld ook doordat de 450 enkele voertuigbewegingen zich zullen verdubbelen. Gelet op het een en ander sluit de rechtbank niet uit dat van een hogere verkeersintensiteit moet worden uitgegaan.
Voorts is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam komen vast te staan dat de route Elfhuizen - Lange Breestraat op ten minste één punt, ter hoogte van de garagebox in de Lange Breestraat, niet voldoet aan de volgens de ASVV 2004 geldende minimumbreedte voor een straat met tweerichtingsverkeer waar ook vrachtwagens zijn toegelaten (6,00 meter, krap profiel). De afstand tussen de gevels van de bebouwing, met inbegrip van een trottoir aan één zijde, is ter plaatse niet meer dan 5,75 meter. Nu dit punt voorts is gelegen kort vóór, dan wel na, een onoverzichtelijke, haakse, bocht, is het de rechtbank niet duidelijk hoe in het bestreden besluit de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen die hier in het geding zijn tegen elkaar zijn afgewogen. In ieder geval heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. Het besluit is in zoverre genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en komt ook om die reden voor vernietiging in aanmerking.
De beroepen van eisers sub 1 en eisers sub 2 zijn mitsdien gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers sub 2 in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank heeft de kosten van eisers sub 2 in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eisers sub 2 nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van eisers sub 1 is de rechtbank niet gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van eiseres sub 3 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
Nu de beroepen van eisers sub 1 en eisers sub 2 gegrond worden verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
-verklaart het beroep van eiseres sub 3 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eisers sub 1 en eisers sub 2 gegrond;
-vernietigt het besluit van 10 november 2005 met kenmerk SO/2005/8881;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers sub 2 in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644, -- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
-wijst de gemeente Dordrecht aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eisers sub 2 moet vergoeden;
-bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan eisers sub 1 en eisers sub 2 het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van respectievelijk € 138,-- en € 276,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, en mrs. M.A.C. Prins en
M.G.L. de Vette, leden, en door de voorzitter en mr. M.A. Voskamp, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.