RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/700381-05
Zittingsdatum : 6 april 2006
Uitspraak : 20 april 2006
De rechtbank Dordrecht heeft -na verwijzing door de politierechter naar de meervoudige kamer- op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te Dordrecht in 1981,
wonende te [woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tenlastelegging luidt thans:
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2005 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer I] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal het hoofd van die [I] tegen de grond heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2005 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer I]), bij haar haren heeft beetgepakt en/of haar aan haar haren meegesleept en/of voortgetrokken en/of op die [I] heeft gezeten en/of meermalen, althans eenmaal het hoofd van die [I] tegen de grond heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2005 te Dordrecht [I] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [I] dreigend de woorden toegevoegd :"ik vermoord je, ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 01 januari 2005 te Dordrecht opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer M]), heeft geschopt/getrapt tegen/in de buik, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 01 januari 2005 te Dordrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Reeweg Oost, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer E] en/of [slachtoffer A], welk geweld bestond uit het trappen en/of schoppen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [E] en/of [A].
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1. primair (poging tot doodslag), 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vorderingen van de benadeelde partijen
De hierna te noemen benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van de hierna nader te noemen bedragen, ter zake van schadevergoeding:
* [slachtoffer I] EUR 762,72
* [slachtoffer M] EUR 515,--
* [slachtoffer E] EUR 610,--
* [slachtoffer A] EUR 1.606,--.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid betwist.
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder 3. ten laste is gelegd, omdat de rechtbank uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer M] tegen of in de buik heeft geschopt of getrapt.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dat feit.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1. (primair)
op 01 januari 2005 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer I] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen het hoofd van die [I] tegen de grond heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 01 januari 2005 te Dordrecht [slachtoffer I] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [I] dreigend de woorden toegevoegd: "ik vermoord je, ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 01 januari 2005 te Dordrecht met anderen, op of aan de openbare weg, de Reeweg Oost, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer E] en [slachtoffer A], welk geweld bestond uit het trappen of schoppen en stompen of slaan tegen het lichaam van die [E] en [A].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen de aan verdachte onder 1. impliciet primair ten laste gelegde "poging tot doodslag". Uit de voorhanden zijnde stukken en het onderzoek ter terechtzitting valt het bewijs te construeren dat verdachte het hoofd van het slachtoffer meermalen tegen de grond heeft geslagen. Echter niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een zodanige wijze van uitoefening van dit geweld dat dit was gericht op de dood van het slachtoffer, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverweging
Met betrekking tot het hierboven onder 1 bewezen verklaarde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard en (kortstondige) intensiteit van het door de verdachte gepleegde geweld, uitgeoefend tegen het hoofd van het slachtoffer, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte met het plegen van dit geweld welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Mitsdien acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met het voor poging tot zware mishandeling vereiste opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet.
Met betrekking tot het hierboven onder 4 bewezen verklaarde feit overweegt de rechtbank als volgt.
De hierboven bewezen verklaarde gewelddadige handelingen jegens genoemde slachtoffers hebben zich in een dusdanig kort tijdsbestek afgespeeld en tussen die handelingen bestaat een zodanig nauw verband, dat sprake is van één gewelddadige gebeurtenis, waarbij verdachte, samen met zijn mededaders, op enig moment betrokken was.
Het moment waarop verdachte daadwerkelijk deel uitmaakte van de groep, die de gewelddadige handelingen heeft verricht én welke gewelddadige handelingen hij zelf heeft verricht, is om die reden voor de bewezenverklaring niet relevant.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
5.1 Beroep op een rechtvaardigingsgrond
De raadsman heeft betoogd dat -voor zover bewezen zou worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging ten opzichte van genoemde slachtoffers- verdachte heeft gehandeld ter afwering van een door de slachtoffers, althans één van hen op hem of één van zijn mededaders, ingezette aanval. Verdachte zou derhalve hebben gehandeld uit noodweer en zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte en zijn mededaders bevonden zich de nacht van 1 januari 2005, kort na de jaarwisseling, in de woning van één van hen. Op enig moment heeft één van de latere slachtoffers aangebeld en gebonkt op de voordeur van de woning. Ook werd hierbij het nodige geroepen in de richting van de in de woning verblijvende personen. Eén van de mededaders heeft vervolgens de voordeur geopend en vervolgens hebben verdachte en zijn mededaders, al dan niet kort achter elkaar, de woning verlaten. Direct hierop hebben de gewelddadige handelingen jegens de slachtoffers plaatsgevonden.
Gelet op de hierboven geschetste omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte en zijn mededaders de confrontatie met de slachtoffers niet hebben willen voorkomen. Ze hebben er immers voor gekozen de woning te verlaten om de confrontatie met de slachtoffers aan te gaan.
Onder die omstandigheden is er geen sprake van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Ook overigens is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden.
5.2 Het bewezenverklaarde levert op:
1. (primair)
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
2.
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT;
4.
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Beroep op schulduitsluiting
Zoals hiervoor overwogen is het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 1 januari 2005, kort na de jaarwisseling, heeft verdachte getracht een buurvrouw zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar meermalen met het hoofd tegen de grond te slaan. Dat het door verdachte beoogde gevolg niet is ingetreden is slechts te danken aan de toevallige omstandigheid dat het letsel van het slachtoffer beperkt is gebleven. Dit doet echter niet af aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit. Bovendien heeft verdachte het slachtoffer bedreigd door haar toe te voegen: "ik vermoord je". Een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer die een forse bestraffing rechtvaardigt.
In dezelfde nacht heeft een groep jonge mannen op de openbare weg geweld gepleegd tegen een man en een andere vrouw. De slachtoffers werden flink te grazen genomen door de groep. Verdachte heeft deel uitgemaakt van deze groep en actief deelgenomen aan in ieder geval een deel van de gewelddadige handelingen jegens één of meer van de genoemde slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders hebben -mede onder invloed van alcohol- volstrekt disproportioneel gehandeld. Dat deze gewelddadige gebeurtenis mogelijk een reactie vormde op een handeling of optreden van één van de slachtoffers doet hier niet aan af.
Openlijke geweldpleging -zeker in de nachtelijke uren- veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en kan een enorme impact hebben op de slachtoffers in het bijzonder.
Met betrekking tot de strafoplegging houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de inhoud van de voorlichtingsrapporten van de reclassering en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit een te forse bestraffing vormt voor de het door verdachte gepleegde feit, mede in aanmerking genomen de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Een werkstraf van na te melden duur, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, is naar het oordeel van de rechtbank een passende en gerechtvaardigde sanctie voor de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn gepleegd. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als waarschuwing aan de verdachte zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
7.2 De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [I], [E] en [A] zijn ontvankelijk in hun vorderingen, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan hen rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de bewezen verklaarde strafbare feiten toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen [I] en [E] toewijzen tot een bedrag van EUR 500,--, nu de vorderingen voor dat gedeelte niet onrechtmatig en ongegrond voorkomen. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn in het resterende deel van de vordering, aangezien dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig van aard is. De rechtbank zal tevens bepalen dat de vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [A] tot immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van EUR 500,--, nu de vordering voor dat gedeelte niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt. De vordering tot materiële schadevergoeding is niet voldoende onderbouwd om in dit strafgeding te kunnen worden meegenomen.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering, aangezien dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig van aard is. De rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Naast toewijzing van de civiele vorderingen zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De benadeelde partij [M] wordt in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard nu aan de verdachte ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt zij veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen en maatregelen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE MAANDEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
een TAAKSTRAF voor de duur van 240 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis;
ten aanzien van de benadeelde partijen:
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [I], een bedrag van EUR 500,-- (vijfhonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [I] niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [I] met een zelfde bedrag doet verminderen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 500,-- ten behoeve van [I];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [I] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [I];
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [E], een bedrag van EUR 500,-- (vijfhonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [E] niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [E] met een zelfde bedrag doet verminderen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 500,-- ten behoeve van [E];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [E] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [E];
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [A], een bedrag van EUR 500,-- (vijfhonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [A] niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [A] met een zelfde bedrag doet verminderen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 500,-- ten behoeve van [A];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [A] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [A];
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [M] niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. de Graaf, voorzitter,
mr. M.R.J. Schönfeld en mr. J.P.C. Obbink, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 april 2006.
Door afwezigheid zijn mrs. Schönfeld en Obbink buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.